ECLI:NL:CRVB:2020:2305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellante na medische herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-vervolguitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv was haar arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 57,84%. Appellante stelde dat haar gezondheid was verslechterd en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar medische situatie. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding gaf om meer beperkingen voor appellante aan te nemen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. Appellante had niet onderbouwd dat zij als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat was om de vereiste mondelinge beheersing van de Nederlandse taal te verwerven. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, omdat de gronden van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en de rechtbank deze al afdoende had besproken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.