ECLI:NL:CRVB:2020:2305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
18/5956 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies voor appellante na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-vervolguitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv was haar arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 57,84%. Appellante stelde dat haar gezondheid was verslechterd en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar medische situatie. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding gaf om meer beperkingen voor appellante aan te nemen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. Appellante had niet onderbouwd dat zij als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat was om de vereiste mondelinge beheersing van de Nederlandse taal te verwerven. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, omdat de gronden van appellante in hoger beroep niet nieuw waren en de rechtbank deze al afdoende had besproken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5956 WIA

Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 oktober 2018, 18/1046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z.M. Nasir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker verssnijlijn. Op 29 december 2010 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 2 september 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend, omdat appellante met ingang van die datum 39,03% arbeidsongeschikt is geacht. Na afloop van de loongerelateerde periode is aan appellante met ingang van 2 juni 2016 een WGA‑vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid na een heroverweging in bezwaar is vastgesteld op 57,84%.
1.2.
Appellante heeft op 10 januari 2017 aan het Uwv gemeld dat haar gezondheid per september 2016 is verslechterd. Een arts van het Uwv heeft appellante op 19 juni 2017 op een spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2017. Daarbij heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat de eerder gestelde beperkingen nog van toepassing zijn en heeft hij de FML ongewijzigd geactualiseerd. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 60,01%. Bij besluit van 26 juli 2017 heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van de WGA-vervolguitkering van appellante niet wijzigt, omdat de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante niet is gewijzigd.
1.3.
Bij besluit van 9 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 juli 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 december 2017 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3092, overweegt de rechtbank dat in het geval van appellante geen sprake was van een geval waarin de verzekeringsarts de behandelend sector, in dit geval de neuroloog door wie appellante volgens haar verklaring ter zitting pas medio 2018 is onderzocht, had moeten raadplegen. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de brieven van de huisarts en van I-Psy bij de heroverweging zijn betrokken. De klachten van het bewegingsapparaat en de duiding daarvan door de curatieve sector was bekend en uit de informatie van de psycholoog volgt geen indicatie voor aanvullende beperkingen ten opzichte van wat de primaire arts al had aangenomen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt, zodat de functies geschikt zijn voor appellante. Op grond van het bepaalde in artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in combinatie met artikel 1 van de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden wordt appellante geacht te beschikken over een voldoende mondelinge beheersing van de Nederlandse taal, dan wel dat zij deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven, om de geselecteerde functies te kunnen uitoefenen. Appellante heeft niet onderbouwd dat zij als gevolg van ziekte of gebrek niet geacht kan worden die bekwaamheid te verwerven. Ook volgt uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 juli 2017 dat appellante sinds 1982 in Nederland woonachtig is, verschillende soorten productiewerk heeft gedaan, vanaf 1991 werkzaam is geweest in het laatste eigen werk en met goed gevolg de NT‑2 cursus Nederlands heeft doorlopen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Gelet op de medische toestand van appellante, meer in het bijzonder de ernst van haar klachten, behandelingen en medicatie, is zij van mening dat haar beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van deze grond verwijst appellante naar de medische informatie door middel van een uitdraai van 29 oktober 2018 van de huisarts waarin informatie van de reumatoloog, de polikliniek neurologie, de internist en de psycholoog en psychiater van Ipsy. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen informatie hadden moeten inwinnen bij de neuroloog, omdat appellante op de datum in geding al bekend was met de klachten die hebben geleid tot behandeling bij de neuroloog. Appellante heeft verder aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Voor alle functies moet appellante kunnen communiceren met haar leidinggevende of collega’s, maar zij beheerst de Nederlandse taal niet. Daarbij heeft zij er op gewezen dat in de ruim twintig jaar dat appellante werkzaam was als medewerker verssnijlijn, haar man haar leidinggevende was en uitsluitend Turks met haar praatte.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 januari 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 februari 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 januari 2019 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat ook de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om anders te oordelen en meer beperkingen voor appellante aan te nemen. De medische stukken bevatten geen nieuwe informatie over de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. Bovendien volgt uit deze medische stukken dan wel de al in het dossier aanwezige stukken dat de mate van de fysieke klachten van appellante niet volledig worden verklaard op basis van de objectiveerbare afwijkingen. Uit de medische informatie volgt dat het beeld het beste past bij artrose zonder een andere verklaring op het vakgebied van de neuroloog, reumatoloog en internist. In de FML komt ruimschoots tot uiting dat bij artrose de aanbeveling is om in beweging te blijven en met de beperkingen op de normaalwaarden zijn de klachten van appellante zeker serieus genomen.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 februari 2019 navolgbaar toegelicht dat de functies passen bij de bekwaamheden van appellante. Appellante is geen analfabeet, maar heeft een beperkte beheersing van de Nederlandse taal. In de functies is een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist. De arbeidskundig analist heeft vermeld dat men in de functie van montagemedewerker met SBC-code 111180, niet zozeer Nederlands moet lezen, maar wel mondelinge aanwijzingen en instructies moet kunnen begrijpen.
4.3.
Uit overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.L. Abdoellakhan