Uitspraak
18.6030 ZW
OVERWEGINGEN
7 januari 2018 heeft hij geconstateerd dat appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een persisterende complexe rouwstoornis. Tijdens het onderzoek zijn er in de cognitieve functies lichte beperkingen in aandacht en concentratie gezien. Appellant heeft bij toename van spanning/agressie moeite zijn aandacht langere tijd vast te houden, maar bij een duidelijke structuur neemt dit af en medicatie heeft hierop een gunstig effect. Appellant is beperkt in het reguleren van de stemming, angsten en agressie. Hij vermijdt contacten met anderen en sociale activiteiten, heeft moeite met het uiten van gevoelens en het nemen van initiatieven. Van der Veer vindt het aannemelijk dat de beperkingen rond de datum in geding 1 november 2016 minder ernstig waren omdat appellant toen zijn medicatie gebruikte. Aannemelijk is dat hij rond de datum in geding minder of nauwelijks last had van een verminderde aandachtsspanne. Ook is het volgens Van der Veer aannemelijk dat hij door het gebruik van zijn medicatie destijds minder beïnvloedbaar was voor stress en beter in staat was om zijn agressie te beheersen. Het is verder aannemelijk dat de beperkingen op het gebied van de cognitieve functies nauwelijks aanwezig zijn. Van der Veer heeft ingestemd met de beperkingen als vastgelegd in de FML van 10 juli 2015. Wel is appellant aanvullend beperkt op inzicht in eigen kunnen. Van der Veer heeft geen antwoord gegeven op de vraag of appellant terecht in staat is geacht 40 uur per week te werken, omdat dit buiten zijn deskundigheid valt.