ECLI:NL:CRVB:2020:2298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
18/2693 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 2 november 2015 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar op 11 december 2015 een ZW-uitkering toe. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uwv op 20 oktober 2016 dat appellante per 1 december 2016 niet meer recht had op de uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Appellante werd geschikt geacht voor andere functies, maar niet voor haar oude functie als telefoniste. Na opnieuw ziek te zijn gemeld in 2017, beëindigde het Uwv haar ZW-uitkering per 12 juni 2017, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies te twijfelen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, waaronder extreme vermoeidheid door het Hantavirus.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.2693 ZW

Datum uitspraak: 30 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2018, 17/6331 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], België (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.L. Daniëls hoger beroep ingesteld. Mr. Daniëls heeft zich bij brief van 20 mei 2019 teruggetrokken als gemachtigde. Appellante heeft haar gronden van hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Appellante heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als telefoniste. Op 2 november 2015 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 11 december 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2016 de ZW-uitkering van appellante per 1 december 2016 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als telefoniste, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellante aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 10 februari 2017 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten en longklachten. In verband hiermee heeft zij op 6 juni 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 12 juni 2017 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, in het bijzonder voor de functie van bode‑bezorger (SBC-code 315140). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 juni 2017 de ZW-uitkering van appellante per 12 juni 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 augustus 2017 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder de vermoeidheid en de ademhalingsklachten. Verder hebben die artsen voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellante geschikt is om haar arbeid, zijnde de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, te verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze bevindingen.
2.2.
Met betrekking tot de geclaimde urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat bij appellante geen aandoening is vastgesteld die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Er is ook geen indicatie bij appellante gevonden dat voltijds werken zou leiden tot gezondheidsschade en zij volgt geen behandeltraject dat een groot deel van de werkdag opslokt. Uit haar dagverhaal blijkt dat zij in staat is om een aantal zwaardere dagelijkse huishoudelijke taken te verrichten en dat er geen sprake is van de noodzaak om overdag één of meer langere periodes te slapen. De artsen van het Uwv hebben ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat appellante lijdt aan slaapapneu. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het Uwv zich terecht op het standpunt dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat in de FML van het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met de klachten die zij ervaart en dat om die reden het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Door het Hantavirus, dat inmiddels bij haar is geconstateerd, heeft appellante last van extreme vermoeidheid, duizeligheid en concentratieverlies, en deze objectiveerbare klachten leiden tot verdergaande beperkingen, waaronder een urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht appellante met ingang van 12 juni 2017 geschikt heeft geacht voor haar arbeid (zijnde de functie van bode-bezorger) in de zin van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW en haar ZW-uitkering heeft beëindigd per die datum.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en juist beoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank, zoals samengevat weergegeven in overwegingen 2.1 en 2.2, worden onderschreven.
4.4.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat er getwijfeld moet worden aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het standpunt dat bij haar inmiddels het Hantavirus is geconstateerd en dat dit de oorzaak zou zijn van haar klachten die leiden tot arbeidsbeperkingen, heeft appellante niet onderbouwd met medische stukken. De gedingstukken bevatten hiervoor ook geen enkel aanknopingspunt. Daarnaast overweegt de Raad dat de artsen van het Uwv overtuigend hebben gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om op de datum geding, 12 juni 2017, uit te gaan van verdergaande beperkingen dan zijn aangenomen bij de EZWb-beoordeling per 1 december 2016 waarbij appellante geschikt is geacht voor de geselecteerde functies.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt ook het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van haar arbeid gevolgd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) D.S. Barthel