ECLI:NL:CRVB:2020:2298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 2 november 2015 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar op 11 december 2015 een ZW-uitkering toe. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uwv op 20 oktober 2016 dat appellante per 1 december 2016 niet meer recht had op de uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Appellante werd geschikt geacht voor andere functies, maar niet voor haar oude functie als telefoniste. Na opnieuw ziek te zijn gemeld in 2017, beëindigde het Uwv haar ZW-uitkering per 12 juni 2017, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies te twijfelen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, waaronder extreme vermoeidheid door het Hantavirus.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnde. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.