ECLI:NL:CRVB:2020:2297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering in verband met psychische beperkingen
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of de rechtbank terecht het standpunt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft onderschreven dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van toegenomen psychische beperkingen, zoals bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA. De Raad bevestigt deze uitspraak en volgt de overwegingen van de rechtbank. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische gezondheidssituatie in de relevante periode was verslechterd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen bewijs was voor een verslechtering ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het Uwv de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 30 september 2020.