In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellanten op basis van de kostendelersnorm. Appellanten, die sinds 1 juli 1996 bijstand ontvangen, hebben in juli 2017 gemeld dat hun zonen A en B naar een ander adres zijn verhuisd. Na een huisbezoek op 26 september 2017, waarbij ook zoon C werd aangetroffen, heeft het college de bijstand herzien met toepassing van de kostendelersnorm, waarbij C als kostendelende medebewoner werd aangemerkt. Appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een aantal rechtszaken. De rechtbank Gelderland verklaarde de beroepen ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat C zijn hoofdverblijf op het adres van appellanten had. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet heeft voldaan aan de bewijslast en dat de herziening van de bijstand niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten. De uitspraak is gedaan op 22 september 2020.