Uitspraak
18.3171 ZW, 18/5885 ZW
3 mei 2018, 17/6930 (aangevallen uitspraak 1) en van 27 september 2018, 18/2690 (aangevallen uitspraak 2)
OVERWEGINGEN
5 maart 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv dit bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2018 ten grondslag.
24 juli 2017 van psycholoog N. Braam, werkzaam bij PsyQ. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de door hem verrichte onderzoeksactiviteiten de belastbaarheid voor appellante op een aantal items gewijzigd. De gewijzigde belastbaarheid is weergegeven in de FML van 17 augustus 2017.
M. Boer, ook werkzaam bij PsyQ, is vermeld dat op 3 mei 2017 bij appellante onder meer sprake is van depressieve stoornis, recidiverende episode, matig ernstig. Verzekeringsarts Fokke heeft hieruit geconcludeerd dat sprake lijkt te zijn van een voortschrijdend inzicht van de behandelaars. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 september 2019 hierop gereageerd en erop gewezen dat hij appellante heeft gezien op 29 juni 2017 terwijl verzekeringsarts Fokke zijn conclusies heeft gebaseerd op dossierstudie en een telefonisch contact met appellante op 13 februari 2019. Tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakte appellante geen depressieve indruk maar was zij wel emotioneel. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat in de brief van 24 juli 2017 van de destijds behandelend psycholoog Braam is vermeld dat de depressieve stoornis licht van aard is en dat er geen aanleiding is om hieraan te twijfelen. In het rapport van 11 juni 2020 in reactie op de in 3.1 vermelde brieven van 2 april 2019 en 6 juni 2019, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan toegevoegd dat GZ‑psycholoog Boer pas in januari 2018 bij de behandeling van appellante is betrokken. Ook heeft deze psycholoog in de brief van 14 februari 2018 niet vermeld dat de in de brief van 24 juli 2017 gestelde diagnose onjuist is. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat bij de EZWb terecht is uitgegaan van de informatie, zoals is vermeld in de brief van 24 juli 2017. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat ook uit de brieven van 2 april 2019 en 6 juni 2019 niet blijkt dat de psychische klachten van appellante ten tijde van de datum in geding zijn onderschat. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8 november 2017. Hiertoe wordt overwogen dat appellante zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de op zijn verzoek ontvangen informatie van 14 februari 2018 van GZ-psycholoog Boer en van 27 februari 2018 van een revalidatiearts bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de conclusie van de verzekeringsarts dat er bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen en dat appellante per