In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. van Spanje, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, die de bijstand van de appellant had ingetrokken en kosten van bijstand had teruggevorderd. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat de appellant en een andere persoon, X, een gezamenlijke huishouding voerden zonder dit te melden, wat leidde tot een schending van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat er gedurende de relevante periode van 1 april 2015 tot en met 30 september 2016 sprake was van een gezamenlijke huishouding, waarbij X zorg droeg voor de kosten van de woning en voor het huishouden. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat X zorgbehoeftig was, en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het bestreden besluit in stand werd gelaten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.