ECLI:NL:CRVB:2020:2190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
18/4242 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor andere functies na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant had zich op 21 juli 2015 ziek gemeld met rugpijn en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in 2016 geschikt geacht voor andere functies, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 20 augustus 2016. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na een nieuwe ziekmelding in 2017 heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat appellant per 2 augustus 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor diverse functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, waarbij hij stelde dat zijn pijnklachten onvoorspelbaar zijn en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft ingediend die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat appellant geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 juni 2018, 18/1093 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Lintz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker algemene dienst bij een attractiepark. Op 21 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld met rugpijn. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 juni 2016 vastgesteld dat appellant per 20 augustus 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als medewerker algemene dienst, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2016.
1.3.
Het Uwv heeft appellant vervolgens weer in aanmerking gebracht voor een WW‑uitkering. Appellant heeft zich, na een eerdere ziekmelding per 21 november 2017, per 18 mei 2017 opnieuw ziek gemeld met rugpijn en knieklachten. In verband hiermee heeft hij op 15 september 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 2 augustus 2017 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (267050) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en nog twee reserve functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2017 vastgesteld dat appellant per 2 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 december 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd in de onderhavige procedure als maatgevende arbeid worden aangemerkt. De primaire verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en heeft dossieronderzoek gedaan. Op grond van zijn bevindingen komt deze arts tot de conclusie dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat appellant doorlopend geschikt is voor de EZWb functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier met daarin de medische informatie van de behandelend sector en de eerder opgemaakte verzekeringsgeneeskundige rapportages bestudeerd. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond. De eventuele toekenning van een voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via de gemeente kan niet op één lijn worden gesteld met arbeidsongeschiktheid, nu de Wmo andere criteria hanteert dan de ZW. Uit de medische stukken die appellant heeft ingediend zijn geen nieuwe bevindingen af te leiden, noch blijkt er uit dat de beoordeling door de verzekeringsartsen onjuist was. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op de datum in geding geen wezenlijk andere medische situatie aan de orde was dan ten tijde van de eerdere EZWb, maakt dit reeds dat het ervoor moet worden gehouden dat appellant geschikt is voor tenminste één van de in dat kader geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep herhaald. Deze houden in dat zijn pijnklachten per dag verschillen en dat niet voorspelbaar is wanneer hij meer of minder pijn heeft. Hij is daarom niet in te plannen voor werk. Appellant moet ook constant van houding kunnen veranderen. Dit is in de geduide functies niet voldoende mogelijk. De pijnklachten zijn niet goed ingeschat. De bij appellant gediagnosticeerde lumbo-ischialgie gaat gepaard met hevige pijnen en allerlei bewegingsbeperkingen. Dit is onvoldoende meegewogen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden ingediend als in beroep. Hij heeft geen nieuwe medische stukken ingediend op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de gronden van het beroep besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. Appellant verwijst naar algemene informatie van internet over lumbo-ischialgie maar hij onderbouwt zijn stellingen over zijn beperkingen niet met objectieve medische stukken die op hem betrekking hebben. De stelling van appellant dat hij voldoende mogelijkheden moet hebben om te vertreden en van houding te wisselen, is door het Uwv onderkend. De functies bieden voldoende mogelijkheden daartoe. Het Uwv heeft appellant terecht geschikt geacht voor tenminste één van de in de EZWb geduide functies.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.A.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.A.M. Chevalier