ECLI:NL:CRVB:2020:2190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor andere functies na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant had zich op 21 juli 2015 ziek gemeld met rugpijn en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in 2016 geschikt geacht voor andere functies, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 20 augustus 2016. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na een nieuwe ziekmelding in 2017 heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat appellant per 2 augustus 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor diverse functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, waarbij hij stelde dat zijn pijnklachten onvoorspelbaar zijn en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft ingediend die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trekken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat appellant geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.