ECLI:NL:CRVB:2020:2185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
18/6082 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake ziekengeld en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 15 juni 2011 ziekmeldde, had verzocht om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv dat haar ziekengeld per 15 juli 2011 beëindigde. Appellante stelde dat haar klachten ernstiger waren dan destijds werd aangenomen en dat er nieuwe informatie beschikbaar was, waaronder een brief van PsyQ. Het Uwv had echter geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat in hoger beroep werd bevestigd door de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de nieuwe informatie van PsyQ hadden overwogen en gemotiveerd hadden waarom deze geen aanleiding gaf om het eerdere besluit te herzien. De Raad concludeerde dat het verzoek van appellante terecht was afgewezen en dat er geen sprake was van een evident onredelijk besluit.

Uitspraak

18.6082 ZW

Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018, 18/454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en de tolk E. Battaloglu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als doktersassistente voor 28 uur per week. Zij heeft zich op 15 juni 2011 ziekgemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 15 juli 2011 heeft het Uwv bij besluit van 15 juli 2011 het ziekengeld van appellante met ingang van 15 juli 2011 beëindigd, omdat appellante per die datum weer geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid.
1.2.
Bij brief van 7 augustus 2017 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 15 juli 2011. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat is gebleken dat haar klachten ernstiger waren dan waarmee de verzekeringsartsen bij de beoordeling rekening hebben gehouden. Appellante heeft daarbij onder andere informatie ingezonden van PsyQ van 18 oktober 2011. Bij besluit van 28 september 2017 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 13 juli 2011 (lees 15 juli 2011), omdat door appellante geen nieuwe relevante informatie is overgelegd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
29 november 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is volgens de rechtbank niet gesteld en gebleken dat het besluit evident onredelijk is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat ten onrechte is aangenomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De brief van PsyQ van 18 oktober 2011 is wel degelijk nieuwe informatie en daaruit blijkt dat zij is behandeld voor een ernstige depressie met psychotische kenmerken. Daarnaast was sprake van een paniekstoornis met agorafobie, somatoforme stoornis, dysthyme stoornis en gegeneraliseerde angststoornis en OCD trekken. Het Uwv is bij de beoordeling destijds uitgegaan van een dysthyme stoornis. Haar klachten waren in juli 2011 ernstiger dan waar het Uwv destijds vanuit is gegaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het verzoek van appellante van 7 augustus 2017 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 15 juli 2011. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante aangevoerd dat in juli 2011 geen rekening is gehouden met het feit dat er sprake was van een ernstige depressie met psychotische kenmerken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van PsyQ van 18 oktober 2011 overgelegd.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de door appellante overgelegde medische informatie van PsyQ van 18 oktober 2011 en inzichtelijk gemotiveerd waarom de (nieuwe) informatie van PsyQ geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 15 juli 2011. De gestelde diagnose was al bekend bij de artsen van het Uwv.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het Uwv het verzoek van appellante heeft mogen afwijzen met verwijzing naar het besluit van 15 juli 2011. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De in het verzoek van appellante vermelde klachten en in het dossier aanwezige medische gegevens bieden geen onderbouwing voor het standpunt van appellante dat destijds een evident onredelijk besluit is genomen. In dit verband wordt opgemerkt dat de hoofddiagnose na psychisch onderzoek in 2010 een dysthyme stoornis en gegeneraliseerde angststoornis was. Dat op de datum in geding sprake was van een ernstige depressie met psychotische kenmerken blijkt niet uit voornoemde informatie van PsyQ van 18 oktober 2011.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan