ECLI:NL:CRVB:2020:2178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
18/1543 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan medische gegevens en bewijsrisico

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante had in juni 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het ontbreken van objectiveerbare medische gegevens over haar situatie op zeventien- en achttienjarige leeftijd. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellante haar aanvraag meer dan 27 jaar na haar zeventiende verjaardag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het risico van het tijdsverloop en het ontbreken van medische gegevens voor rekening van appellante kwam.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het bewijsrisico bij het Uwv zou moeten liggen, omdat haar dossier vernietigd was. Ze voerde aan dat haar ADHD al vanaf de geboorte aanwezig was en dat de toekenning van ziekengeld in 1990 en aansluitend een AAW/WAO-uitkering tot 1994 aantoonden dat er sprake was van ziekte of een gebrek. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad oordeelde dat de gronden van appellante in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen gegevens waren over de medische situatie van appellante op de relevante leeftijden. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/1543 Wajong
Datum uitspraak: 16 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2018, 17/3032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Viegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, op 27 augustus 2020 plaatsgevonden via een beeld/belverbinding. Daaraan hebben deelgenomen mr. Van Viegen en E.M.C. Beijen namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1971. Op 28 juni 2016 heeft zij een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 24 november 2016 heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts van het Uwv. Bij besluit van 12 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts, ten grondslag gelegd dat wegens het ontbreken van objectiveerbare medische gegevens geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie is te trekken over de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende en achttiende jaar.
1.2.
Bij besluit van 14 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 12 december 2016 gemaakte bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante haar aanvraag ruim 27 jaar na haar zeventiende verjaardag ([geboortedatum] 1988) heeft ingediend en dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 15 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:150). De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het bewijsrisico in dit geval dient te verschuiven naar het Uwv. Niet is gebleken dat het Uwv in strijd met de bewaartermijnen of met appellante gemaakte afspraken medische stukken uit een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de Ziektewet en Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) uit de periode 1990-1994 ten onrechte niet heeft bewaard. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest. De in beroep overgelegde medische informatie van de behandelend psychiater is in de beoordeling betrokken en daarover is opgemerkt dat deze gegevens geen nieuwe informatie opleveren ten aanzien van de gezondheidssituatie van appellante op haar zeventiende en achttiende jaar. De gestelde diagnose ADHD was al bekend, terwijl nog wordt onderzocht of appellante een vorm van autisme heeft. Onbekend blijft of bij appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd al sprake was van deze problematiek met beperkingen in functioneren. Dat appellante gedurende een periode ziekengeld heeft ontvangen biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel, omdat deze periode was gelegen na haar achttiende verjaardag.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het bewijsrisico bij het Uwv dient te liggen, omdat haar dossier is vernietigd terwijl bij het Uwv bekend was dat zij een Wajong-aanvraag overwoog. Daarnaast heeft zij haar standpunt herhaald dat de bij haar geconstateerde ADHD vanaf de geboorte aanwezig is. Uit het feit dat appellante in juni 1990 ziekengeld is toegekend en aansluitend tot januari 1994 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en WAO naar een volledige mate van arbeidsongeschiktheid heeft ontvangen, blijkt dat er in die periode sprake was van ziekte of een gebrek en een relevante verdiencapaciteit bij appellante ontbrak. Tot slot heeft een psychiater inmiddels vastgesteld dat appellante tevens aan autisme lijdt. Ook deze stoornis moet al aanwezig zijn geweest op haar zeventiende en achttiende levensjaar.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Er zijn geen gegevens omtrent de medische situatie en daaruit voortvloeiende beperkingen van appellante op zeventien- of achttienjarige leeftijd. Voorafgaand aan haar ziekmelding in juni 1990 heeft appellante werkzaamheden verricht. Niet duidelijk is welke medische problematiek ten grondslag lag aan de toekenning van ziekengeld in juni 1990 en de aansluitende toekenning van AAW/WAO-uitkering tot 5 januari 1994, met ingang van welke datum de uitkering weer is ingetrokken.
4.2.
Dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen komt, gelet op vaste rechtspraak zoals door de rechtbank aangehaald, voor risico van appellante. Er is geen aanleiding het bewijsrisico in dit geval bij het Uwv te leggen. Gelet op het verhandelde ter zitting is er geen aanwijzing dat het ZW- en AAW/WAO-dossier van appellante uit de periode 1990-1994, waarvan de wettelijke bewaartermijn reeds lang was verstreken, nog aanwezig was op het moment dat appellante in oktober 2015 voor het eerst weer contact opnam met het Uwv.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland