ECLI:NL:CRVB:2016:150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- G. van Zeben-de Vries
- L. Koper
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1958, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van psychische problemen die zij sinds haar jeugd ervaart. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor arbeidsongeschiktheid op de dag dat appellante zeventien jaar werd. Het Uwv stelde dat de medische situatie van appellante door het tijdsverloop niet meer verantwoord kon worden vastgesteld. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij appellante ligt, vooral gezien het lange tijdsverloop sinds haar zeventiende verjaardag. Appellante had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die haar claim konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen terecht tot de conclusie waren gekomen dat er geen concrete aanknopingspunten waren om de arbeidsongeschiktheid van appellante op dat moment vast te stellen. De Raad wees erop dat het Uwv niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontbreken van oude gegevens, aangezien de wettelijke bewaartermijn al was verstreken. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.