4.2.Met de rechtbank wordt vastgesteld dat het ontzeggen aan appellante van het recht op WW-uitkering met ingang van 4 april 2016 in overeenstemming is met artikel 64 en artikel 65 van Vo 883/2004. Op grond van deze bepalingen is Nederland in bepaalde gevallen gehouden tot het verstrekken van een werkloosheidsuitkering aan een werkloze die woont of verblijft in een andere lidstaat. De bepalingen voorzien in het toekennen van uitkeringen aan een volledig werkloze die naar het buitenland gaat om daar werk te zoeken, dan wel aan een werkloze die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat woonde. Geen van deze gevallen doet zich in de situatie van appellante voor. De primaire stelling van appellante dat artikel 65 van Vo 883/2004 ook betrekking heeft op werknemers die naar een andere lidstaat verhuizen tijdens hun werkloosheid, vindt geen steun in het recht.
4.3.1.Met betrekking tot de stelling van appellante dat de toepassing van het woonplaatsvereiste van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW in haar geval een ongerechtvaardigd onderscheid oplevert tussen grensarbeiders die tijdens hun werkzaamheden gedeeltelijk werkloos worden (die onder de reikwijdte van artikel 65, eerste lid, van Vo 883/2004 vallen) en werknemers die gedurende hun gedeeltelijke werkloosheid grensarbeider worden, overweegt de Raad als volgt. In artikel 63 van Vo 883/2004 is voor werkloosheidsuitkeringen een algemene uitzondering verwoord op de hoofdregel dat uitkeringen naar de andere lidstaten kunnen worden geëxporteerd. Van deze uitzondering wordt in artikel 65, eerste lid, van Vo 883/2004 afgeweken voor situaties waarin de werknemer zich “tijdens het verrichten van zijn laatste dienstbetrekking” in een grensoverschrijdende situatie bevond. Het door appellante gesignaleerde onderscheid is een rechtstreeks gevolg van het feit dat (thans) de Uniewetgever het toepassingsbereik van artikel 65 van Vo 883/2004 op deze manier heeft beperkt. Appellante stelt in feite dan ook de verbindende kracht van deze beperking ter discussie.
4.3.2.De Raad ziet geen aanknopingspunten voor de stelling dat de Uniewetgever de situatie van een werknemer die voorafgaand aan zijn gedeeltelijke werkloosheid uitsluitend in één lidstaat heeft gewoond en gewerkt, in rechtens relevante mate vergelijkbaar heeft moeten achten met de situatie van een grensarbeider die tijdens zijn werkzaamheden gedeeltelijk werkloos wordt. Het Uwv heeft er in dit verband terecht op gewezen dat, gelet op artikel 63 van Vo 883/2004, een grensarbeider zonder specifieke regeling in de verordening nooit aanspraak zou kunnen maken op een werkloosheidsuitkering. Een werkloze die, zoals appellante, voorafgaand aan zijn werkloosheid uitsluitend in één lidstaat heeft gewoond en gewerkt, wordt daarentegen in aanmerking gebracht voor een uitkering en kan er rekening mee houden dat aan (het behoud van) het recht op deze uitkering voorwaarden zijn verbonden.
4.4.1.In geding is verder of de uitsluiting van het recht op werkloosheidsuitkering met toepassing van het woonplaatsvereiste van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW appellante op ongerechtvaardigde wijze belemmert in de uitoefening van het recht op vrij reizen en verblijven van Unieburgers of het recht op vrij verkeer van werknemers.
4.4.2.Het woonplaatsvereiste van artikel 19 van de WW benadeelt werklozen die buiten Nederland wonen omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen of te verblijven hebben uitgeoefend. Het woonplaatsvereiste is daarom een beperking van de vrijheid die iedere burger van de Unie heeft op grond van artikel 21 VWEU. Partijen verschillen van mening over de vraag of voor deze beperking van de uitoefening van het recht op vrij verkeer in het geval van appellante een toereikende rechtvaardiging bestaat. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de uitsluiting van het recht op werkloosheidsuitkering met toepassing van het woonplaatsvereiste gebaseerd is op objectieve overwegingen van algemeen belang die evenredig zijn aan het door het nationale recht nagestreefde doel.
4.4.3.In het arrest van het Hof van 18 juli 2006, C-406/04, De Cuyper, punten 45 tot en met 47, is in algemene zin geoordeeld dat het woonplaatsvereiste naar nationaal recht wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om toezicht uit te oefenen op de naleving van wettelijke voorwaarden voor de uitkering aan werklozen, zodat het voldoet aan het evenredigheidsvereiste. Het Hof heeft daarbij overwogen dat in dat geval de doeltreffendheid van toezichtsregelingen, die bedoeld zijn om controle uit te oefenen op de gezinssituatie van de betrokken werkloze en het eventuele bestaan van door de betrokkene niet aangegeven bronnen van inkomsten, in ruime mate hierop berust dat de controle onverwacht is en ter plaatse kan worden verricht, omdat de bevoegde diensten moeten kunnen nagaan of de door de werkloze verstrekte gegevens overeenstemmen met de werkelijkheid. Het Hof overweegt dat de specificiteit van het toezicht inzake werkloosheidsuitkeringen de invoering rechtvaardigt van beperkender regelingen dan bij de controle inzake andere uitkeringen.
4.4.4.Appellante stelt zich op het standpunt dat artikel 19 van de WW verder gaat dan in haar geval noodzakelijk is om het nagestreefde doel, te weten rechtmatigheid van de uitkering, te bereiken. Zij heeft daarbij gewezen op het feit dat zij vlak over de grens woont en op de verschillende mogelijkheden die het Uwv blijkens zijn eigen website heeft om controle uit te oefenen op de rechtmatigheid van werkloosheidsuitkeringen van uitkeringsgerechtigden die in het buitenland wonen.
4.4.5.Het Uwv heeft betoogd dat de Uniewetgever blijkens de artikelen 63, 64, 65 en 65bis van Vo 883/2004 in reguliere werkloosheidssituaties in algemene zin een toereikende objectieve rechtvaardiging aanwezig acht voor woonplaatsvereisten in het nationale recht. Aangezien appellante zich in een reguliere werkloosheidssituatie bevindt, wordt volgens het Uwv aan een toets in het individuele geval niet toegekomen. Enkele arresten waarin het Hof wel een individuele toets aanlegde, waaronder het arrest De Cuyper, hebben betrekking op bijzondere werkloosheidssituaties en vormen geen maatstaf voor de beoordeling van reguliere werkloosheidssituaties.
4.4.6.Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd niet bestreden dat de door appellante genoemde controlemogelijkheden in Duitsland voorhanden zijn, maar tevens aangegeven dat deze controlemogelijkheden in het buitenland zeer moeilijk zijn te realiseren. Het Uwv heeft daarbij aangevoerd dat geen gebruik kan worden gemaakt van de gegevensbestanden die bij controles binnen Nederland kunnen worden gebruikt. Voorts zal voor controles in het buitenland de tussenkomst van buitenlandse organen noodzakelijk zijn. Dit betekent dat het Uwv in een voorkomend geval een met redenen omkleed verzoek zal moeten indienen bij zo’n buitenlands orgaan, in dit geval het Duitse orgaan, en vervolgens afhankelijk is van de medewerking van dat orgaan. Dit staat op gespannen voet met de doeltreffendheid van de controle als omschreven in het arrest De Cuyper.
4.4.7.Appellante heeft geen gegevens overgelegd die de aannemelijkheid van het betoog van het Uwv ontkrachten. Niet aannemelijk is geworden dat controles op uitkeringsgerechtigden die in het buitenland dicht bij de Nederlandse grens wonen, in relevante mate eenvoudiger zijn uit te voeren. De fysieke afstand van de woonplaats tot de Nederlandse grens is immers slechts één aspect van het wonen in het buitenland dat controle bemoeilijkt. Niet is komen vast te staan dat de controlemogelijkheden in het buitenland voldoende effectief zijn om bij wonen in het buitenland adequate controle op de rechtmatigheid van werkloosheidsuitkeringen uit te oefenen.
4.4.8.Uit overwegingen 4.4.5 tot en met 4.4.7 volgt dat in de situatie van appellante de uitsluiting van het recht op werkloosheidsuitkering met toepassing van het woonplaatsvereiste gebaseerd is op objectieve overwegingen van algemeen belang die evenredig zijn aan het door het nationale recht nagestreefde doel. Voor deze beperking van de uitoefening van het recht op vrij verkeer bestaat in dit geval een toereikende rechtvaardiging.