ECLI:NL:CRVB:2020:21
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na beëindiging en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
Op 8 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering door het Uwv per 16 april 2015, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had in maart 2015 melding gemaakt van toegenomen klachten, waarna een arts van het Uwv aanvullende beperkingen vastlegde in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant op basis van geselecteerde functies een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35%.
In de procedure heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 30 november 2017 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de artsen van het Uwv de medische beperkingen van appellant correct hadden vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een onjuist oordeel heeft gegeven over de verklaring van zijn huisarts en dat er geen onafhankelijke deskundige is benoemd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht. De Raad oordeelde dat de verklaring van de huisarts geen nieuwe informatie bevatte die de eerdere bevindingen van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant de gelegenheid had gehad om nadere medische informatie in te brengen en dat de artsen van het Uwv over voldoende informatie beschikten om hun oordeel te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.