Uitspraak
17.6016 ZW, 19/3878 ZW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2017 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 17 november 2014 ziek meldde vanuit een situatie van werkloosheid, had aanvankelijk recht op ziekengeld. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 12 november 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet goed waren ingeschat.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar het Uwv had onvoldoende aangetoond dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, gezien zijn beperking in de confrontatie met etende mensen. Het Uwv nam daarop een nieuw besluit, maar appellant bleef van mening dat zijn beperkingen niet goed waren beoordeeld. In hoger beroep herhaalde hij zijn standpunt en voegde hij aanvullende medische informatie toe.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.