ECLI:NL:CRVB:2020:2095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
17/6016 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 17 november 2014 ziek meldde vanuit een situatie van werkloosheid, had aanvankelijk recht op ziekengeld. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 12 november 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet goed waren ingeschat.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar het Uwv had onvoldoende aangetoond dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, gezien zijn beperking in de confrontatie met etende mensen. Het Uwv nam daarop een nieuw besluit, maar appellant bleef van mening dat zijn beperkingen niet goed waren beoordeeld. In hoger beroep herhaalde hij zijn standpunt en voegde hij aanvullende medische informatie toe.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6016 ZW, 19/3878 ZW

Datum uitspraak: 7 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2017, 17/1013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader, [naam vader] , hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 3 augustus 2017 een nieuw besluit genomen. Namens appellant is hierop gereageerd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Namens appellant is zijn vader verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kwaliteitsmedewerker voor 32 uur per week. Op 17 november 2014 heeft appellant zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een Eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment geen benutbare mogelijkheden had.
1.2.
Op 22 september 2016 is appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 september 2016. Daarna heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant, uitgaande van de uitkomsten van de door hem verrichte beoordeling in het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar, niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Vervolgens heeft hij vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat sprake is van een loonverlies van 32,51%. Het Uwv heeft bij besluit van 11 oktober 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 12 november 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het Uwv appellants belastbaarheid zoals weergegeven in de FML onjuist heeft ingeschat. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft aangetoond dat de geselecteerde functies tegemoet komen aan de in de FML onder 2.11 gestelde beperking met betrekking tot de confrontatie met etende of voedsel consumerende mensen. Om die reden is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden.
3. Het Uwv heeft op 3 augustus 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen en het bezwaar van appellant wederom ongegrond verklaard. Het Uwv heeft verwezen naar nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de FML onder 2.11 gestelde beperking nader toegelicht. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat de in beroep aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde functies onverminderd geschikt zijn voor appellant. De door appellant ingezonden medische informatie geeft volgens het Uwv geen reden om te twijfelen aan het eerdere oordeel.
4. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de artsen van het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen hebben onderschat. Als gevolg van versleten rugwervels en tussenwervelschijven acht appellant zich zeer beperkt. Staan en zitten kan appellant gedurende zeer korte duur. Als gevolg van zijn klachten hebben de studies van appellant langer geduurd dan gebruikelijk. Langere werkweken tijdens zijn stages van 36 uur per week kon appellant slechts volhouden met bovenmatig en onverantwoord hoog medicijngebruik en veelvuldige afwezigheid om rust te houden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende aangetoond dat de geduide functies voldoende tegemoetkomen aan appellants beperking als gevolg van misofonie. Het Uwv heeft daarna erg snel een nieuw besluit genomen. Uit de vraagstelling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daaraan voorafgaand blijkt dat deze niet bekend is met de gevolgen van zeer ernstige misofonie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn behandelend GZ psycholoog ingezonden over een intake en het behandelverloop in 2017, een symptomenvragenlijst, een medicatieoverzicht en een boek over misofonie.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Bestreden besluit 2 wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling door de Raad betrokken.
5.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
5.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de functionele mogelijkheden van appellant zoals beschreven in de FML van 22 september 2016. Bij hun beoordeling hebben de artsen van het Uwv de door appellant naar voren gebrachte psychische klachten en rugklachten betrokken en kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelaars van appellant. De verzekeringsarts heeft op zijn spreekuur uitgebreid aandacht besteed aan de psychische en lichamelijke klachten van appellant. De verzekeringsarts heeft aannemelijk geacht dat appellant fysieke en psychische beperkingen ervaart. De verzekeringsarts heeft vanwege de stress- en angstklachten die appellant door de misofonie ondervindt voorts in een toelichting op overige beperkingen in het sociaal functioneren, punt 2.11 in de FML, appellant specifiek beperkt geacht in het uitvoeren van werkzaamheden waarbij de confrontatie met etende of voedsel consumerende mensen centraal staat en appellant hiermee in zijn nabijheid veelvuldig geconfronteerd kan worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier en heeft appellant gezien op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat uit alle beschikbare gegevens niet naar voren komt dat appellant verdergaand beperkt moet worden geacht of dat een urenbeperking moet worden aangenomen. In het aanvullende rapport van 13 december 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie en inzichtelijk toegelicht dat deze informatie geen nieuwe gegevens bevat dan die al bekend waren over appellants medische situatie en mate van belastbaarheid per 12 november 2016. Er zijn geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
5.4.
Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft de rechtbank gewezen op punt 2.11 van de FML. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt appellant in die functies niet met etende mensen in aanraking. Er zijn standaard (lunch)pauzes waarbij er gegeten of gedronken kan worden en appellant kan dan een rondje gaan lopen of een plek opzoeken zonder consumerende collega’s. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet vast staat dat het consumeren van voedsel door collega’s in de geselecteerde functies beperkt zal blijven tot de standaard lunchpauzes omdat van algemene bekendheid is dat onder werktijd ook buiten de lunchpauzes door werknemers voedsel wordt genuttigd in de vorm van koffie, koekjes, kauwgom, snoep en dergelijke. In zijn nadere rapport van 19 september 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uitleg van de rechtbank onderschreven en voorts toegelicht dat er geen medische contra-indicatie bestaat voor het gebruik van oordopjes of een koptelefoon. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn nadere rapporten van 2 augustus 2017 en 20 september 2017, na raadpleging van de arbeidsdeskundig analisten, afdoende gemotiveerd dat het in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 2670500) niet toegestaan is op de werkplek te eten. In de functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC‑code 271130) wordt in een cleanroom gewerkt waarin zeer zorgvuldig moet worden omgegaan met hygiënenormen en bedrijfsvoorschriften, speciale kleding wordt gedragen en sieraden en cosmetica verboden zijn. Er mag dan vanzelfsprekend ook niet gegeten of gedronken worden. Voor alle drie de functies geldt dat ook geen kauwgom of snoep op de werkplek mag worden genuttigd en dat het geen probleem is om gehoorbescherming te dragen. Met de nadere toelichtingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5.5.
Gelet hierop heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellant met ingang van 12 november 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5.6.
Uit wat is overwogen in 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Tevens volgt daaruit dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven