ECLI:NL:CRVB:2020:2082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 11 februari 2016 ziek meldde met duizeligheids- en pijnklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar werd later overgezet naar de ZW. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uwv op 24 maart 2017 dat appellant meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 19 februari 2018, maar na medisch onderzoek concludeerde de ZW-arts dat hij geschikt was voor de geselecteerde functies, waaronder die van wikkelaar. Het Uwv weigerde vervolgens de ZW-uitkering opnieuw toe te kennen, wat appellant aanvocht bij de rechtbank.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slagen en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 8 mei 2018 in staat was om ten minste een van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad concludeerde dat de belastende kenmerken van de functie van wikkelaar niet de vastgestelde belastbaarheid van appellant overschreden, en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2020.