ECLI:NL:CRVB:2020:2080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor administratief werk na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met zwangerschapsgerelateerde bekkenklachten. Appellante had eerder een uitkering ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg en was daarna opnieuw ziek gemeld. Het Uwv had haar een ZW-uitkering toegekend, maar na een medisch onderzoek door verzekeringsartsen werd appellante geschikt geacht voor de functie van administratief medewerker afhandelingen. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van de ZW-uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor de functie van administratief medewerker, ondanks haar klachten. De Raad wees erop dat de argumenten van appellante in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere gronden en dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De uitspraak werd gedaan op 2 september 2020.