Uitspraak
19 2108 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen ongegrond had verklaard. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor bijstand op basis van de Participatiewet, die zij op 28 maart 2018 indiende. Appellante had zich eerder op 23 februari 2018 gemeld voor bijstand, maar heeft niet tijdig de gevraagde bankafschriften overgelegd. Het college heeft haar aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn waren verstrekt.
De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante niet is verschenen op de afspraak om de gegevens in te leveren en dat zij pas later, na de termijn, een verklaring van de bank heeft overgelegd. Appellante heeft aangevoerd dat de bankafschriften van de en/of rekening niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder om de benodigde documenten had verzocht en dat zij niet in staat was om haar belangen te behartigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak is gedaan op 1 september 2020.