ECLI:NL:CRVB:2020:2051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
18/1862 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een WAO-uitkering aanvroeg, had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ontvangen waarin zijn aanvraag was afgewezen. Het Uwv had geoordeeld dat appellant niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest, en dit besluit was in eerdere procedures bevestigd door de rechtbank en de Raad zelf.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de medische informatie van neuroloog Van der Werd aantoont dat zijn klachten voortkomen uit een auto-ongeval in 1990, en dat hij vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt is. Hij betoogde dat het Uwv ten onrechte geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft erkend die aanleiding zouden geven om het eerdere besluit te herzien.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die niet eerder konden worden ingediend. De informatie van neuroloog Van der Werd was al bekend en was eerder in de procedure betrokken. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om terug te komen op het besluit van 28 juni 2005. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 september 2020.

Uitspraak

18.1862 WAO

Datum uitspraak: 1 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2018, 17/4158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn partner [naam partner] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 2005 en dat laatste besluit is in stand gelaten door de rechtbank Haarlem bij uitspraak van 3 april 2006. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld waardoor dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Appellant heeft met een brief van 2 september 2010 het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 28 juni 2005. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft appellant verwezen naar een brief van 30 juni 2011 van PsyQ en een verklaring van 29 november 2011 van de huisarts. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juni 2012 beslist niet terug te komen van het gestelde in het besluit van 28 juni 2005. Bij besluit van 21 februari 2013 is het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 28 juni 2005. De in bezwaar overgelegde stukken, waaronder informatie van de neuroloog H.J.J.M. van der Werd die appellant destijds na het ongeval heeft behandeld, hadden in eerdere procedure ingebracht kunnen worden. Voorts blijkt hieruit niets anders dan al bekend was. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 februari 2013 ten grondslag.
1.3.
Bij uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 februari 2013 gegrond verklaard, het besluit van 21 februari 2013 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv ten onrechte appellant tegenwerpt dat hij de informatie van neuroloog Van der Werd eerder had kunnen inbrengen. Het Uwv zal alsnog moeten bezien of deze informatie moet leiden tot een inhoudelijk ander besluit. Bij uitspraak van 6 februari 2015 heeft deze Raad de uitspaak van de rechtbank bevestigd en heeft daarbij bepaald dat met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, tegen het nieuw te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.
1.4.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van 31 maart 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overwogen dat uit de in bezwaar overgelegde informatie niet is komen vast te staan dat appellant ten gevolge van het ongeval op 8 juli 1990 onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Indien er recht op uitkering zou zijn ontstaan, is dit recht per 19 augustus 2011 (lees: 1991) weer beëindigd door werkhervatting.
1.5.
Bij uitspraak van 30 oktober 2015 en met onderschrijving van de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 31 maart 2015, heeft deze Raad het beroep van appellant tegen het besluit van 2 april 2015 ongegrond verklaard.
1.6.
Het verzoek om herziening van de uitspraak van 30 oktober 2015 op grond van artikel 8:119 van de Awb, heeft de Raad bij uitspraak van 29 april 2016 afgewezen omdat niet is gebleken van enig nieuw feit of nieuwe omstandigheid, zoals bedoeld in voornoemd artikel.
2.1.
Bij formulier van 16 augustus 2016 heeft appellant het Uwv andermaal verzocht om zijn aanspraak op een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen.
2.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 april 2017 het in 2.1 vermelde verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die leiden tot een ander besluit.
2.3.
Bij besluit van 4 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
10 april 2017 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 28 juni 2005. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van 30 augustus 2017 ten grondslag.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. In wat appellant heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat uit de overgelegde medische informatie, met name de informatie van neuroloog Van der Werd, evident blijkt dat zijn klachten een gevolg zijn van het hem overkomen auto-ongeval op 8 juli 1990 waarbij hij een contusio cerebri heeft opgelopen. Hierdoor heeft hij blijvend hersenletsel opgelopen waardoor hij niet in staat is te werken. Appellant heeft betoogd dat de dag van het ongeval 8 juli 1990, als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangemerkt en dat hij vanaf die dag, doorlopend, met voltooiing van de wachttijd van 52 weken, volledig arbeidsongeschikt is gebleven. Appellant maakt aanspraak op een WAO-uitkering. Appellant acht het bestreden besluit evident onredelijk.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het verzoek van appellant van 16 augustus 2017 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 28 juni 2005. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
5.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
5.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.4.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellant aan de aanvraag van 28 augustus 2017 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. De informatie van neuroloog Van der Werd waar appellant naar verwijst, was al bekend en is door het Uwv inhoudelijk betrokken in een eerdere procedure die heeft geleid tot het besluit van 2 april 2015. Dit besluit met de onderliggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin uitvoerig was ingegaan op de klachten na het auto-ongeval in juli 1990, de beoordelingen door neuroloog Van der Werd en psychiater Henneberg, ziekmeldingen in 1990 en 1991 en werkhervattingen van appellant in 1990 en 1991, is onderschreven door de Raad bij uitspraak van 30 oktober 2015. Appellant heeft geen andere gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden om van dit standpunt af te wijken. Gelet op de in 5.2 genoemde rechterlijke toets mocht het Uwv, nu appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd, het verzoek van appellant van 16 augustus 2017 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 28 juni 2015. In alle voorhanden gegevens in het dossier, en appellant heeft ter zitting vermeld dat er geen andere gegevens zijn dan in het dossier zijn, ziet de Raad ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5.5.
Uit 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.