ECLI:NL:CRVB:2020:2038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de Wlz-indicatie voor een minderjarige met ADHD en de rol van medisch advies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een minderjarige met ADHD, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat zich baseerde op een medisch advies van 21 januari 2016, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van een verstandelijke handicap, maar wel van psychiatrische problematiek. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de medisch adviseur van het CIZ, I. Dammar, de relevante medische informatie zorgvuldig had beoordeeld, waaronder een psychodiagnostisch verslag en recente informatie van de huisarts. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd om het medische advies te weerleggen. De Raad concludeerde dat het CIZ terecht geen Wlz-indicatie had verstrekt, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant voldeed aan de criteria voor een verstandelijke handicap. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch advies in de beoordeling van aanvragen voor zorg onder de Wlz, vooral in gevallen waar psychiatrische en verstandelijke problematiek een rol spelen. De Raad concludeerde dat de appellant, gezien zijn leeftijd en de aard van zijn klachten, nog niet in aanmerking kwam voor de gevraagde zorg.