In deze zaak gaat het om een hoger beroep van drie appellanten, werkzaam bij de politie, tegen de korpschef van politie. De appellanten stellen dat de korpschef een gewijzigde gedragslijn heeft gevolgd bij de toepassing van de criteria van het HAP-II loopbaanbeleid, wat hen zou hebben benadeeld in hun verzoeken om bevordering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de door de appellanten overgelegde besluiten niet aantonen dat de korpschef van de vaste gedragslijn is afgeweken. Het hoger beroep wordt in dit opzicht afgewezen.
Daarnaast is er een geschil over de terugbetaling van griffierechten. De rechtbank had bepaald dat alleen het griffierecht in de zaak 18/588 zou worden terugbetaald, terwijl de appellanten van mening zijn dat er ten onrechte griffierecht is betaald in de zaken 18/586 en 18/588. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank dit niet correct heeft onderkend en vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze niet over de terugbetaling van het griffierecht in de zaak 18/586 beslist. De Raad bepaalt dat de griffier van de rechtbank het betaalde griffierecht in deze zaak aan appellant 1 moet terugbetalen.
De korpschef wordt bovendien veroordeeld in de proceskosten van de appellanten in hoger beroep tot een bedrag van €1.050,-. De uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier E. Welling, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2020.