ECLI:NL:CRVB:2018:4224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
17/8098 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om bevordering binnen de politie en de toepassing van artikel 4:6 van de Awb

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, werkzaam bij de voormalige politieregio, had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek was eerder afgewezen door de korpschef. De korpschef had in 2013 en 2014 besluiten genomen die de afwijzing van het bevorderingsverzoek bevestigden. Appellant stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de korpschef een gewijzigde gedragslijn had gevoerd. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had besloten om niet terug te komen op het eerdere besluit, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, behalve op het punt van de hoogte van de dwangsom. De Raad oordeelde dat de korpschef ten onrechte een dwangsom van € 40,- had vastgesteld en verhoogde deze naar € 60,-. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier was F. Demiroğlu.

Uitspraak

17.8098 AW

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
7 november 2017, 17/1301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Abdelkader hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Abdelkader heeft zich onttrokken.
Namens appellant heeft S.A. Hoogendoorn, opvolgend gemachtigde, een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Namens appellant is Hoogendoorn verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.C.M. Steenberghe.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de voormalige politieregio [regio] , laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op 1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782; circulaire). Eén van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd. In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd.
1.3.
Appellant heeft verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP op grond van het loopbaanbeleid. Bij besluit van 11 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2014, heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Bij uitspraak van
19 december 2014 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 februari 2014 ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij brief van 14 oktober 2016 heeft appellant de korpschef verzocht om hem alsnog in aanmerking te laten komen voor bevordering naar de functie van senior GGP. Bij besluit van 22 december 2016 heeft de korpschef dit verzoek met verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit afgewezen, op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zijn om terug te komen van het eerdere afwijzende besluit.
1.5.
Bij besluit van 18 mei 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 22 december 2016 ongegrond verklaard en aan appellant een dwangsom van € 40,- toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zodat hij het verzoek van appellant om hem alsnog voor bevordering in aanmerking te brengen heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn beroepsgrond dat de rechtbank niet is ingegaan op de grond dat artikel 7:4 van de Awb is geschonden, niet langer handhaaft.
3.2.
Appellant heeft in de kern betoogd dat hij nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden aan zijn verzoek van 14 oktober 2016 ten grondslag heeft gelegd. Hierin wordt appellant niet gevolgd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef, nadat zijn verzoek om bevordering was afgewezen, een gewijzigde gedragslijn is gaan voeren en dat de door appellant genoemde acht collega’s als gevolg van die gewijzigde gedragslijn alsnog zijn bevorderd. Uit de door appellant bij brief van 1 oktober 2018 overgelegde beslissing, die ziet op collega [A.] en waaruit blijkt dat het bij deze collega gaat om een unieke situatie, volgt evenmin dat hier van de vaste gedragslijn is afgeweken. De korpschef heeft dus met toepassing van artikel 4:6 van de Awb mogen besluiten om niet terug te komen van het besluit van 11 juli 2013.
3.3.
Gelet op 3.2 kan appellant niet gevolgd worden in zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte de motivering van het bestreden besluit niet heeft getoetst. Wel heeft appellant er terecht op gewezen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef in totaal een dwangsom van € 60,- verschuldigd is nu, naar de korpchef heeft erkend, bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom op een bedrag van € 40,- ten onrechte is uitgegaan van de datum waarop het besluit is genomen, in plaats van de datum waarop het besluit aan appellant is bekendgemaakt. Aangevallen uitspraak op dit punt dient te worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit in zoverre vernietigen en de dwangsom vaststellen op € 60,-.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.002,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.002,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal op een bedrag van € 2.004,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen de
hoogte van de dwangsom;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 mei 2017 voor zover het de
hoogte van de dwangsom betreft;
- stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 60,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 mei 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van
18 mei 2017;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(Getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Demiroğlu
md