ECLI:NL:CRVB:2020:2028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire maatregel en ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en integriteitsschending
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Woerden, was in hoger beroep gegaan tegen de disciplinaire maatregel van ontslag die hem was opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad oordeelde dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde in wezen een herhaling waren van zijn eerdere argumenten in beroep. De rechtbank had in haar uitspraak gemotiveerd ingegaan op deze gronden en de Raad kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
De appellant betoogde dat hij de cautie had moeten krijgen van de onderzoekers van Hoffmann, omdat hij verdacht werd van strafbare feiten. Dit betoog werd door de Raad verworpen, waarbij werd verwezen naar vaste rechtspraak die stelt dat het opleggen van een disciplinaire maatregel niet kan worden aangemerkt als een strafvervolging in de zin van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad volgde ook de rechtbank in haar oordeel dat de regels omtrent het meenemen van goederen van de milieustraat duidelijk waren en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in vrijheid had verklaard.
De Raad concludeerde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan meerdere gedragingen die als plichtsverzuim konden worden gekwalificeerd, waaronder het meenemen van goederen van de milieustraat en het niet (direct) de waarheid spreken. Gezien de ernst van deze gedragingen was de Raad van oordeel dat het college bevoegd was om de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.