In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2018. Appellant had op 15 december 2017 een melding gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer voor de vervanging van de rolstoellift in zijn rolstoelbus. Het college heeft deze melding echter niet als een aanvraag aangemerkt, wat leidde tot een geschil over de vraag of er sprake was van een niet tijdig genomen besluit. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, omdat de melding niet als aanvraag kon worden beschouwd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de melding wel degelijk als aanvraag moet worden gezien, onderbouwd door een e-mail van een medewerker van het college waarin gesproken wordt van een aanvraag. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen sprake was van een aanvraag en dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen reden is voor een veroordeling in de proceskosten.