ECLI:NL:CRVB:2020:200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een ZW-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 1 april 2015 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitkering beëindigd op basis van een beoordeling dat appellante in staat was meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de klachten van appellante adequaat hebben beoordeeld en dat de arbeidsdeskundige een deugdelijke arbeidskundige grondslag heeft gelegd voor de beëindiging van de uitkering. Appellante voerde aan dat het Uwv meer onderzoek had moeten doen naar haar klachten, maar de Raad oordeelt dat de eerdere beoordelingen voldoende waren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.