ECLI:NL:CRVB:2020:2

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2020
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
18/1339 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-uitkering op basis van medische grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WGA-uitkering. Appellante, die zich op 17 juni 2014 ziek meldde met psychische klachten, was eerder door het Uwv als gedeeltelijk arbeidsongeschikt beoordeeld met een percentage van 54,86%. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er voldoende medische grondslag was voor deze beoordeling. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De Raad bevestigde dat de duurzaamheid van de beperkingen niet verder hoefde te worden besproken, aangezien de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid voldoende was onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18/1339 WIA
Datum uitspraak: 2 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
31 januari 2018, 17/941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Walburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Walburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als beslag- en executiemedewerker voor 28 uur per week. Op 17 juni 2014 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 27 mei 2016 heeft het Uwv appellante met ingang van 11 juni 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 52,99% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 januari 2017 een gewijzigde FML opgesteld. In een rapport van 18 januari 2017 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,86%. Bij beslissing op bezwaar van 19 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2016 gegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, appellante op het spreekuur gezien en informatie ingewonnen bij de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens het dossier, met daarin informatie van PsyQ, bestudeerd en appellante gezien en gesproken tijdens de hoorzitting. Het betoog van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich tot PsyQ had moeten wenden, heeft de rechtbank niet gevolgd. Niet is gebleken dat er nog informatie ontbrak die nodig was voor de beoordeling van de belastbaarheid op de datum in geding. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in de rapporten van de verzekeringsartsen op voldoende inzichtelijke en navolgbare wijze verslag is gedaan van de onderzoeksbevindingen en de daaraan verbonden conclusies. Mede gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2017 is in de in beroep overgelegde brief van PsyQ van 16 augustus 2017 geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de brief van PsyQ geen nieuwe relevante medische feiten zijn vermeld en dat de diagnostiek, waarmee in de FML rekening is gehouden, niet is gewijzigd. Uitgaande van de vastgestelde beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 10 januari 2017, heeft het Uwv appellante naar het oordeel van de rechtbank terecht geschikt geacht voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat daardoor haar beperkingen onjuist zijn weergegeven in de FML van
10 januari 2017. Zij acht zich duurzaam volledig arbeidsongeschikt. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat haar situatie zeer onstabiel is wegens haar borderlinepersoonlijkheidsstoornis en zij een werkgever daarom geen enkele zekerheid kan bieden. Zij is van mening dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij door ADHD snel overprikkeld raakt en heeft zij erop gewezen dat zij medicatie gebruikt die haar reactievermogen vertraagt. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de GAF-score die in de behandelend sector is vastgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief overgelegd van A. Verkuijl, psychiater, van 17 april 2018. Tot slot heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij niet in staat kan worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 augustus 2019 toegelicht dat de brief van Verkuijl geen nieuwe medische feiten bevat die aanleiding geven om de FML aan te passen. Met name wegens het risico op terugval zijn in de FML van 10 januari 2017 aanvullende beperkingen aangenomen voor het vasthouden van de aandacht, afleiding en storingen en eigen emoties uiten. In zijn rapport van 13 september 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat het medicatiegebruik geen reden geeft om een beperking aan te nemen voor verhoogd persoonlijk risico. Hij heeft erop gewezen dat appellante oxazepam alleen zo nodig gebruikt en dat op de datum in geding de gewenningsfase van zes tot acht weken al voorbij was, zodat appellante bewust kon anticiperen op de bijwerkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op WGA-uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op IVA-uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 juni 2016 heeft vastgesteld op 54,86%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel wordt gevolgd. In de FML van 10 januari 2017 zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is vastgesteld dat appellante gemiddeld ongeveer vier uur per dag en 20 uur per week kan werken, niet in de avond of nacht. Er is geen reden om aan te nemen dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden met de borderlinepersoonlijkheidsstoornis en ADHD. Aan de in de behandelend sector vastgestelde GAF-score kan niet de waarde worden gehecht die appellante daaraan toekent. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan. Het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:188). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 augustus 2019 terecht geconcludeerd dat de brief van Verkuijl van 17 april 2018 geen nieuwe medische feiten bevat die aanleiding geven om de FML aan te passen. In zijn rapport van 13 september 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende onderbouwd waarom het medicatiegebruik van appellante op de datum in geding niet leidt tot een beperking voor werk met een verhoogd persoonlijk risico. Er is geen reden om te twijfelen aan de stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante, na afloop van de gewenningsfase van zes tot acht weken, bewust kon anticiperen op de bijwerking van de medicatie.
4.5.
Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv appellante terecht geschikt heeft geacht voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 11 juni 2016 heeft vastgesteld op 54,86%. Hiermee is gegeven dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is en daarom niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. De duurzaamheid van de beperkingen behoeft daarom geen bespreking.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2020.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E.D. de Jong