ECLI:NL:CRVB:2020:1988
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 26 januari 2017 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant met ingang van 3 april 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant niet langer recht had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in bezwaar en beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat de psychische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat de belasting van huishoudelijke taken en zorg voor gezinsleden buiten beschouwing moest blijven bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De door appellant overgelegde medische informatie gaf geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere medische beoordeling. De Raad zag geen reden om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, aangezien er geen nieuwe argumenten waren die dit rechtvaardigden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.