ECLI:NL:CRVB:2020:1977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
19/3388 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als interieurverzorgster/gastvrouw werkte, had zich op 29 maart 2016 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 22 maart 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts van het Uwv een volledig beeld had van de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de toetsing ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3388 ZW

Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juni 2019, 18/5952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.A.T. Vijftigschild, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Namens appellante is mr. Vijftigschild verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als interieurverzorgster/gastvrouw. Op 29 maart 2016 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 28 februari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 7 februari 2018 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2018. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 89,34% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 22 maart 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 9 oktober 2018 van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Beekum en van 10 oktober 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Beekum een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante per 22 maart 2018. Hij heeft in zijn rapport van 9 oktober 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat bij appellante sprake is van een breed scala aan lichamelijke en psychische klachten en dat hiervoor in de FML redelijk forse beperkingen zijn aangenomen. Ook heeft hij voldoende toegelicht dat geen aanleiding aanwezig is om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Evenmin is aanleiding een verdergaande duurbeperking (appellante wordt geacht gemiddeld ongeveer 8 uur per dag/40 uur per week te werken; zij kan `s nachts niet werken) aan te nemen. Naar aanleiding van de door appellante ingebrachte stukken van het B12 Institute heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens met een rapport van 11 juni 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat deze geen inhoudelijk nieuwe medische gegevens bevatten en dat het gebruik van vitamine B12 injecties al bekend was bij het vaststellen van de belastbaarheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante correct is vastgesteld en niet gebleken is dat de geselecteerde functies de belastbaarheid overschrijden. Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat appellante een verdiencapaciteit heeft van meer dan 65% en de ZW-uitkering terecht met ingang van 22 maart 2018 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar belastbaarheid niet juist hebben vastgesteld en zij meer beperkt is als gevolg van haar complexe lichamelijke en psychische klachten. Appellante is in afwachting van een onderzoek naar dunnevezelneuropathie in verband met haar vitamine B12 tekort.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en de ZW-uitkering terecht met ingang van 22 maart 2018 heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies zoals die door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn getrokken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat verzekeringsarts bezwaar en beroep van Beekum in zijn rapport van 9 oktober 2018 overtuigend heeft toegelicht dat op basis van de standaard “Duurbelasting in arbeid”, geen indicatie aanwezig is om op grond van een energetische reden, een reden van beschikbaarheid of een preventieve reden, appellante te beperken in het aantal uren dat zij kan werken. Daarnaast heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens in haar rapport van 11 juni 2019 afdoende gemotiveerd dat het onderzoek in verband met haar vitamine B12 tekort, waarvan appellante in afwachting is, voor het vaststellen van de belastbaarheid van appellante niet relevant is, omdat hierbij al ruim rekening is gehouden met haar klachtenpatroon. Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep niet onderbouwd met andere medische gegevens.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Graveland