ECLI:NL:CRVB:2020:1977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als interieurverzorgster/gastvrouw werkte, had zich op 29 maart 2016 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 22 maart 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts van het Uwv een volledig beeld had van de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de toetsing ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.