ECLI:NL:CRVB:2020:1949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
18/4457 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na hersenletsel door verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellante, geboren in 1998, heeft in 2011 een verkeersongeval gehad waarbij zij hersenletsel heeft opgelopen. In 2017 heeft zij een aanvraag ingediend voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Appellante heeft in beroep en hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar cognitieve, fysieke en psychische klachten heeft onderschat en dat zij niet in staat is om zelfstandig te functioneren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft de gronden van appellante in de eerdere uitspraak afdoende besproken en het oordeel van het Uwv onderschreven. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat er geen nieuwe informatie is overgelegd die het oordeel van het Uwv kan weerleggen. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie heeft betrokken in zijn beoordeling en dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstig hersenletsel. De Raad oordeelt dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

18.4457 WAJONG

Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 juli 2018, 18/686 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1998. Zij is in 2011 betrokken geweest bij een verkeersongeval waarbij zij hersenletsel heeft opgelopen. Ook heeft zij fysieke klachten.
1.2.
Appellante heeft op 23 februari 2017 een aanvraag ‘beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante rug-, schouder-, nek- en hoofdpijnklachten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.3.
Bij besluit van 8 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 6 juli 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt en daarom geen recht heeft op een Wajong uitkering. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na verzekeringsgeneeskundig onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen voorhanden zijn die aannemelijk maken dat appellante niet gedurende een halve dag activiteiten kan ontplooien of die doen aannemen dat appellante niet gedurende een uur met een taak bezig kan zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gebleken van een zodanig ernstig intellectueel defect, dat appellante geen opdrachten kan begrijpen of uitvoeren. Ook niet dat het maken en nakomen van afspraken door ziekte niet mogelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellante genoemde informatie van de neuroloog van 12 december 2012 en GZ-psycholoog van 30 januari 2014 heeft niet tot een ander oordeel geleid. Deze informatie doet niet af aan de overige medische informatie die zich in het dossier bevindt, zoals de informatie van de neuroloog van 5 februari 2013, het NPO uit 2016 en de informatie van de revalidatiearts van Heliomare van 2014. Appellante is in de gelegenheid geweest en heeft ook van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. Appellante heeft echter geen (recente) medische stukken ingediend waaruit blijkt dat de latere bevindingen van de neuroloog en de resultaten uit het NPO, alsook het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover, niet juist zijn. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
2.1.2.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met inachtneming van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen voldoende inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat appellante in staat wordt geacht een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Als voorbeeldtaak heeft de arbeidsdeskundige de taak ‘scannen’ genoemd. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook voldoende en overtuigend gemotiveerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante niet beperkt is op herinneren, interacties en aangaan van relaties, uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen en omgaan met meerderen. Bovendien heeft zij in het kader van de opleidingen en bijhorende stages, als ook met het behalen van haar rijbewijs laten zien dat zij afspraken kan nakomen. Appellante heeft de noodzaak voor voortdurende begeleiding niet met medische stukken onderbouwd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar fysieke, psychische en cognitieve klachten heeft onderschat. Zij is niet in staat om zelfstandig op tijd te komen, afspraken na te komen en een halve dag te werken. Vanaf het ongeval is appellante steeds begeleid door haar moeder en zus. Verbetering is niet te verwachten omdat hersenschade niet behandelbaar is. Appellante heeft met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), de Raad gevraagd een deskundige te benoemen, omdat volgens haar het beginsel van equality of arms is geschonden. Appellante stelt dat zij niet in staat is geweest om zelfstandig haar medische informatie te verzamelen en over te leggen en de rapportages gemotiveerd te betwisten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Partijen houdt verdeeld de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarden dat zij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.2.
De grond van appellante dat het Uwv met name haar cognitieve klachten heeft onderschat, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 januari 2018 kenbaar alle informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. Daarnaast is appellante door deze arts onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat door het ongeval in 2011 zonder twijfel sprake is geweest van een hoog energetisch trauma met hersenletsel bij appellante, maar heeft in de informatie van de neuroloog van 5 februari 2013 en van Heliomare van 2014 en in het NPO uit 2016 geen aanwijzingen gevonden voor ernstig hersenletsel zoals door appellante is aangevoerd. Bij het laatstgenoemde NPO konden bovendien geen cognitieve afwijkingen geobjectiveerd worden. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
4.3.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij in deze procedure zonder benoeming van een onafhankelijke deskundige geen eerlijk proces krijgt. De kern van het beginsel van equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen (CRVB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Vastgesteld wordt dat het dossier naast rapporten van de artsen van het Uwv ook informatie bevat van de (gewezen) behandelaars van appellante, zoals de SEH arts, de neuroloog, de revalidatiearts, Heliomare en de huisarts, waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Deze stukken bevatten relevante informatie over de klachten van appellante omstreeks de datum in geding. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Ook is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft daar terecht eveneens geen aanleiding toe gezien.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het Uwv heeft terecht geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.5.
Uit 4.3. tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) R.H. Koopman