ECLI:NL:CRVB:2020:1922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
18/4947 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) te weigeren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan. Appellante, weduwe van een man die verzekerd was voor de AOW, had eerder een aanvraag voor een nabestaandenuitkering ingediend na het overlijden van haar echtgenoot in 2015. De aanvraag was afgewezen omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was en hij zich niet vrijwillig had verzekerd voor de Anw. Appellante heeft meerdere keren geprobeerd om de beslissing te herzien, maar de Svb heeft telkens aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere afwijzing. De rechtbank Amsterdam had eerder de afwijzing van de Svb bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak nu bevestigd. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals het feit dat haar echtgenoot in Nederland had gewerkt en haar bereidheid om premie te betalen voor de vrijwillige Anw-verzekering, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er geen grond was om de eerdere beslissing te herzien en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was.

Uitspraak

18.4947 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2018, 17/5801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 1998 gehuwd met [naam echtgenoot] (echtgenoot). De echtgenoot is geboren [in] 1947. De echtgenoot van appellante is verzekerd geweest voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 30 september 1966 tot en met 11 mei 2011. In 2012 is de echtgenoot een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend en is de echtgenoot naar Marokko teruggekeerd. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft de Svb de echtgenoot geïnformeerd over de gevolgen van zijn terugkeer voor het ouderdomspensioen en de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren voor de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Op [sterfdatum] 2015 is de echtgenoot overleden.
1.2.
Appellante heeft op 17 september 2015 een nabestaandenuitkering op grond van de Anw aangevraagd. Bij besluit van 23 oktober 2015 is de aanvraag afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 20 mei 2016. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering, omdat zij geen nabestaande in de zin van de Anw is, doordat de echtgenoot op de dag van overlijden niet (verplicht) verzekerd was en hij zich niet vrijwillig heeft verzekerd voor deze wet.
1.3.
Bij brief van 2 augustus 2016 heeft appellante opnieuw gevraagd haar een nabestaandenuitkering toe te kennen. Dit verzoek heeft de Svb bij besluit van 5 september 2016 afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 24 augustus 2017 (bestreden besluit). Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan de Svb zou moeten terugkomen van het besluit van 23 oktober 2015. Volgens de Svb is er ook geen grond om vanaf de datum van het verzoek van 2 augustus 2016 terug te komen van dit besluit, omdat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van de afwijzing van de aanvraag om een nabestaandenuitkering. Niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aan te merken het feit dat haar echtgenoot in Nederland heeft gewerkt of dat appellante bereid is alsnog premie voor de vrijwillige Anw‑verzekering te betalen. Geoordeeld is dat het bestreden besluit niet onmiskenbaar onjuist of (in een andere zin) evident onredelijk is. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb niet vanaf de datum van het verzoek van 2 augustus 2016 hoefde terug te komen van het besluit van 23 oktober 2015, omdat appellante geen deugdelijke en toereikende onderbouwing heeft gegeven van haar verzoek.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de Svb van het besluit van 23 oktober 2015 dient terug te komen en dat zij recht heeft op een nabestaandenuitkering. Appellante heeft erop gewezen dat zij weduwe is en de zorg voor een kind heeft.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat bij het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om alsnog een nabestaandenuitkering toe te kennen terecht is gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingebracht. Wat de rechtbank heeft geoordeeld is juist. Het oordeel van de rechtbank is in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:752, waarnaar in de aangevallen uitspraak is verwezen. Zowel in het bestreden besluit als in de aangevallen uitspraak is voldoende uiteengezet waarom de herhaalde aanvraag van appellante niet voor toewijzing in aanmerking komt. Deze overwegingen worden overgenomen. De omstandigheid dat appellante weduwe is en de zorg voor een kind heeft, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) L.R. Daman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.