ECLI:NL:CRVB:2020:1908
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toegenomen arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2016 melding gemaakt van een verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv heeft deze melding opgevat als een verzoek om toekenning van een uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Na medisch onderzoek heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende objectieve medische gegevens beschikbaar waren om te concluderen dat de toename van de klachten van appellant leidde tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat het risico van het tijdsverloop voor rekening van appellant komt. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast bij hem heeft gelegd en dat het Uwv niet heeft gemotiveerd waarom de toename van arbeidsongeschiktheid niet kon worden beoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat er onvoldoende medische gegevens zijn om de arbeidsongeschiktheid vast te stellen.
De Raad heeft ook geoordeeld dat de melding van appellant van 18 februari 2016 terecht is opgevat als een beroep op de regeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.