ECLI:NL:CRVB:2020:190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boetes voor niet afsluiten zorgverzekering en bezwaar tegen bestuursrechtelijke premie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot boetes opgelegd door het CAK wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Appellant heeft in 2016 een aanmaning ontvangen van het CAK om een zorgverzekering af te sluiten, met de waarschuwing dat er een boete zou volgen als hij dit niet deed. Uiteindelijk heeft het CAK appellant een boete opgelegd van € 366,99 omdat hij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten. Een tweede boete van hetzelfde bedrag volgde later, omdat appellant wederom niet aan de verplichting voldeed. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar het CAK verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, met uitzondering van één uitspraak waarin het bezwaar tegen een besluit van het CAK gegrond werd verklaard, maar het bezwaar tegen de mededeling van het afsluiten van de zorgverzekering werd niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de mededeling van het CAK over het afsluiten van de zorgverzekering geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad benadrukte dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met het nationale of internationale recht. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het CAK, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.