ECLI:NL:CRVB:2020:190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
18/2835 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes voor niet afsluiten zorgverzekering en bezwaar tegen bestuursrechtelijke premie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot boetes opgelegd door het CAK wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Appellant heeft in 2016 een aanmaning ontvangen van het CAK om een zorgverzekering af te sluiten, met de waarschuwing dat er een boete zou volgen als hij dit niet deed. Uiteindelijk heeft het CAK appellant een boete opgelegd van € 366,99 omdat hij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten. Een tweede boete van hetzelfde bedrag volgde later, omdat appellant wederom niet aan de verplichting voldeed. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar het CAK verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, met uitzondering van één uitspraak waarin het bezwaar tegen een besluit van het CAK gegrond werd verklaard, maar het bezwaar tegen de mededeling van het afsluiten van de zorgverzekering werd niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de mededeling van het CAK over het afsluiten van de zorgverzekering geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad benadrukte dat de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met het nationale of internationale recht. De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en het CAK, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2835 ZVW, 18/2979 ZVW, 18/2702 ZVW, 19/4387 ZVW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2018, 17/1649 (aangevallen uitspraak 1), 18/410 (aangevallen uitspraak 2), 17/2899 (aangevallen uitspraak 3) en van 2 oktober 2019, 18/3243 (aangevallen uitspraak 4)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 29 januari 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
CAK heeft verweerschriften ingediend en aanvullende stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
CAK heeft appellant op 19 mei 2016 aangemaand een zorgverzekering af te sluiten. Daarbij heeft CAK meegedeeld dat hem een boete wordt opgelegd als hij zich niet binnen een termijn van drie maanden heeft verzekerd.
1.2.
CAK heeft bij besluit van 26 augustus 2016 aan appellant een boete van € 366,99 opgelegd omdat hij niet binnen die drie maanden een zorgverzekering had afgesloten. In dat besluit heeft CAK erop gewezen dat appellant een tweede boete wordt opgelegd als hij zich niet binnen een volgende termijn van drie maanden alsnog heeft verzekerd.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2016 heeft CAK aan appellant nogmaals een boete van € 366,99 opgelegd omdat hij niet alsnog een zorgverzekering had afgesloten. Verder heeft CAK appellant gesommeerd om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Daarbij heeft CAK vermeld dat in het geval appellant dat nalaat, CAK namens hem een zorgverzekering afsluit.
1.4.
Bij brief van 20 maart 2017 heeft CAK aan appellant te kennen gegeven dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de last een zorgverzekering af te sluiten en dat CAK op 13 maart 2017 namens hem per 1 april 2017 een zorgverzekering bij VGZ Zorgverzekeraar N.V. heeft afgesloten. Daarbij heeft CAK vermeld dat appellant met ingang van die datum een bestuursrechtelijke premie moet betalen van € 127,50 per maand.
1.5.
Bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit 1) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat daartegen niet tijdig bezwaar is gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.6.
Bij besluiten van 27 april 2017 (bestreden besluit 2) en 13 juli 2017 (bestreden besluit 3) heeft CAK de bezwaren tegen het besluit van 5 december 2016 en de brief van 20 maart 2017 ongegrond verklaard.
1.7.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft CAK aan appellant te kennen gegeven dat CAK vanaf 1 april 2018 stopt met het innen van bestuursrechtelijke premie en dat er nog een eindafrekening volgt.
1.8.
Bij besluit van 28 mei 2018 heeft CAK aan appellant een eindafrekening bestuursrechtelijke premie over de periode 1 april 2017 tot en met 31 maart 2018 gestuurd met de mededeling dat hij nog een bedrag van € 1.533,99 moet betalen, het volledige bedrag over deze periode.
1.9.
Bij besluit van 6 september 2018 (bestreden besluit 4) heeft CAK het tegen het besluit van 28 mei 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraken 1, 2 en 4 heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 4 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank – met bepalingen over proceskosten en griffierecht – het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen de brief van 20 maart 2017 niet‑ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van bestreden besluit 3.
2.2.
Aangevallen uitspraak 1:
CAK heeft bij bestreden besluit 1 het bezwaar tegen het besluit van 26 augustus 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard. CAK heeft met het ingezonden Excel-bestand en de gegeven uiteenzetting de verzending van het besluit van 26 augustus 2016 op die datum aannemelijk gemaakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de (tijdige) ontvangst redelijkerwijs kan worden getwijfeld.
2.3.
Aangevallen uitspraak 2:
CAK heeft de boete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd.
2.4.
Aangevallen uitspraak 3:
De brief van CAK van 20 maart 2017, gehandhaafd bij bestreden besluit 3, is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het uitvoeren van een last waarbij CAK namens appellant voor hem een zorgverzekering afsluit wordt gelet op het feit dat artikel 5:21, aanhef en onder b, van de Awb ingevolge artikel 9d, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) van overeenkomstige toepassing is, niet aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling (vergelijk de uitspraak van de Raad van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3135). CAK had het bezwaar tegen de brief van 20 maart 2017 dan ook bij bestreden besluit 3 niet-ontvankelijk moeten verklaren en niet ongegrond.
2.5.
Aangevallen uitspraak 4:
CAK heeft terecht geen rekening gehouden met de bezwaren van appellant tegen het verplichte karakter van de zorgverzekering en de hoogte van de premie. CAK heeft op de eindafrekening het te betalen bedrag juist vastgesteld en het lag op de weg van appellant om zelf de zorgtoeslag aan te vragen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. In aanvulling daarop heeft appellant tegen aangevallen uitspraak 3 aangevoerd dat het afsluiten van een zorgverzekering door CAK wel een besluit is, vanwege de verstrekkende (financiële) consequenties. Appellant betoogt dat hij daartegen toch in bezwaar en beroep moet kunnen komen.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraken afdoende besproken en gemotiveerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar. De Raad wijst erop dat in zijn uitspraak van 10 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1712) is geoordeeld dat het door CAK namens appellant afsluiten van een zorgverzekering geen besluit is in de zin van de Awb. Dat dit voor appellant financiële gevolgen heeft, maakt dat niet anders. Verder wijst de Raad op zijn uitspraken van 25 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3134 en ECLI:NL:CRVB:2015:3135). In deze uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat de in de Zvw opgenomen verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet in strijd is met het nationale of internationale recht.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraken worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.M. van de Ven