ECLI:NL:CRVB:2020:1896
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en referteperiode van WW-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 december 2018 zijn beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de WIA-uitkering van appellant. De referteperiode voor de berekening van het WIA-dagloon loopt van 1 maart 2015 tot 1 maart 2016. Appellant heeft zich op 17 maart 2016 ziek gemeld en was tot 1 januari 2016 werkzaam voor een B.V. Met ingang van 15 maart 2018 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant betwistte de hoogte van zijn uitkering, specifiek de uitsluiting van de WW-uitkering die in maart 2016 werd betaald voor de maand februari 2016. Hij stelde dat deze uitkering onderdeel had moeten uitmaken van de berekening van het WIA-maandloon. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, verwijzend naar de wettelijke bepalingen die de betalingssystematiek van de WW-regeling beschrijven. De rechtbank heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en de uitspraak van het Uwv bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de betalingssystematiek van de WW-uitkering een aanvaardbare consequentie is van de regelgeving. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.