ECLI:NL:CRVB:2020:1896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
19/259 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en referteperiode van WW-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 5 december 2018 zijn beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de WIA-uitkering van appellant. De referteperiode voor de berekening van het WIA-dagloon loopt van 1 maart 2015 tot 1 maart 2016. Appellant heeft zich op 17 maart 2016 ziek gemeld en was tot 1 januari 2016 werkzaam voor een B.V. Met ingang van 15 maart 2018 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant betwistte de hoogte van zijn uitkering, specifiek de uitsluiting van de WW-uitkering die in maart 2016 werd betaald voor de maand februari 2016. Hij stelde dat deze uitkering onderdeel had moeten uitmaken van de berekening van het WIA-maandloon. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, verwijzend naar de wettelijke bepalingen die de betalingssystematiek van de WW-regeling beschrijven. De rechtbank heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en de uitspraak van het Uwv bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de betalingssystematiek van de WW-uitkering een aanvaardbare consequentie is van de regelgeving. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 259 WIA

Datum uitspraak: 17 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 december 2018, 18/4988 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft M. Schippers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 1 januari 2016 werkzaam geweest voor [naam B.V.]. Met ingang van 1 januari 2016 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich op 17 maart 2016 ziek gemeld.
1.2.
Met ingang van 15 maart 2018 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het WIA‑maandloon is daarbij vastgesteld op € 3.228,14.
1.3.
Bij besluit van 19 maart 2018 is de loongerelateerde WGA-uitkering voortgezet als WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Het WIA-maandloon is daarbij wederom vastgesteld op € 3.228,14.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 maart 2018. Zijn bezwaar richtte zich tegen de hoogte van de uitkering. Appellant is van mening dat de betaling van de WW-uitkering in de maand februari, die betrekking had op de maand januari 2016, onderdeel had moeten uitmaken van de berekening van het WIA-maandloon. Bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar artikel 33 van de WW waaruit volgt dat de WW-uitkering in de regel per kalendermaand achteraf wordt betaald en naar artikel 15 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen waaruit volgt dat de uitkering geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de door het Uwv genoemde artikelen, de nota van toelichting bij artikel 15 van het Dagloonbesluit, rechtspraak van de Raad en de onmogelijkheid om af te wijken van het wettelijk systeem.
3.1.
De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van wat appellant eerder heeft aangevoerd. Hij stelt dat slechts 11 maanden betaling zijn meegenomen omdat de uitkering van de maand februari 2016 werd uitbetaald in maart 2016 en dus niet meetelt in de berekening, omdat deze buiten de referteperiode valt die loopt van 1 maart 2015 tot 1 maart 2016. Hij maakt bezwaar tegen het gebruik van de inkomstenformulieren bij het opgeven van de werkzaamheden bij het Uwv omdat de betaling van de uitkering daardoor altijd plaatsvindt ná de maand waar de uitkering betrekking op heeft.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de onderdelen 3.3 en 3.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Niet betwist is dat de referteperiode in deze zaak loopt van 1 maart 2015 tot 1 maart 2016. Vanwege de betalingssystematiek wordt de WW-uitkering over de maand februari 2016 betaald in maart 2016 en ook als zodanig door het Uwv in Suwinet verantwoord. De betalingen op grond van de WW worden volgens het wettelijk systeem dus niet betrokken in de berekening van het WIA-dagloon. De Raad heeft dat een aanvaardbare consequentie van de regelgeving gevonden, zie de uitspraak van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2961) waarin ook de keuze van de regelgever wordt aangehaald.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D.S. Barthel