ECLI:NL:CRVB:2020:1817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
19/3615 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en verzoek om proceskostenvergoeding in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dam, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 juli 2020, waar mr. Van Dam namens appellant aanwezig was, terwijl de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. van der Weerd en mr. A.P. van den Berg. Tijdens de zitting heeft appellant het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding van de Svb.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 11 augustus 2020 geoordeeld dat de Svb niet geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen, zoals vereist volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat de Svb wel bereid was om mee te werken aan een verzoek om regularisatie, maar dit werd niet als een tegemoetkoming in de zin van de wet beschouwd. Hierdoor kon de Svb niet worden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant.

De Raad heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, met als gevolg dat appellant geen vergoeding voor de gemaakte kosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter A. van Gijzen en griffier F. Boon.

Uitspraak

19.3615 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juli 2019, 19/1034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van Dam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Namens appellant is mr. Van Dam verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd en mr. A.P. van den Berg.
Ter zitting heeft mr. Van Dam namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Svb te veroordelen in de proceskosten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75a van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In het bestreden besluit van 24 juli 2018 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 september 2017, waarin over de periode van 1 december 2011 tot en met 31 augustus 2014 de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is verklaard en over deze periode A1-verklaringen zijn afgegeven, ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Svb heeft ter zitting te kennen gegeven mee te willen werken aan een verzoek om regularisatie van appellant over de in geding zijnde periode. De Raad is van oordeel dat dit niet kan worden aangemerkt als tegemoetkomen met betrekking tot het bestreden besluit. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:75a van de Awb om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van F. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) F. Boon