ECLI:NL:CRVB:2020:1775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
19/3403 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskosten en griffierecht in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ambtenarenrechtelijk geschil tussen appellante, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank, waarin de korpschef niet werd veroordeeld in de proceskosten gerelateerd aan een verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft geoordeeld dat de korpschef wel degelijk in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat het griffierecht dat is betaald in het kader van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit 'meelift' met het beroep tegen het reële besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak 1 vernietigd voor zover de korpschef niet was veroordeeld in de proceskosten en heeft de korpschef veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak 2 bevestigd, waarin het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot de vergoeding van griffierechten en proceskosten in ambtenarenrechtelijke geschillen.

Uitspraak

19.3403 AW, 19/3404 AW

Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
19 juni 2019, 18/3621 (aangevallen uitspraak 1) en 18/3622 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.A.J.T. Hoogendoorn, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam bij de politie.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellante per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie van [functie 1], [onderdeel].
1.3.
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft de korpschef het tegen het besluit van 10 juni 2016 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, appellante per 1 juli 2016 aangewezen als herplaatsingskandidaat en haar een proceskostenvergoeding van € 992,- toegekend.
1.4.
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft de korpschef appellante per juni 2017 op tijdelijke basis geplaatst in de functie van [functie 2] in het basisteam [plaatsnaam 1].
1.5.
Op 21 augustus 2017 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
25 juli 2017.
1.6.
Bij uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:4998) heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2017 gegrond verklaard, de korpschef opgedragen binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen, de korpschef veroordeeld tot betaling van de verbeurde dwangsom van € 1.260,- en de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 250,50 en bepaald dat de korpschef het door appellante betaalde griffierecht van € 170,- aan haar dient te vergoeden. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de korpschef een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de beslistermijn van twee weken wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
1.7.
Bij uitspraak van 30 april 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:3447) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 8 mei 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de korpschef opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,- en bepaald dat de korpschef het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.
1.8.
Bij besluit van 5 juni 2018 heeft de korpschef appellante per 1 juli 2018 herplaatst in de functie van [functie 2], GGP, team [plaatsnaam 2].
1.9.
Bij besluit van 3 juli 2018 (bestreden besluit 1) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2016 opnieuw gegrond verklaard en appellante opnieuw aangewezen als herplaatsingskandidaat.
1.10.
Op 28 augustus 2018 heeft appellante opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2017.
1.11.
Op 29 augustus 2018 heeft appellante de korpschef verzocht over te gaan tot de bij de uitspraak van 14 maart 2018 opgedragen betaling van de verbeurde dwangsom, de proceskosten en het griffierecht.
1.12
Bij besluit van 13 september 2018 (bestreden besluit 2) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet‑ontvankelijk verklaard omdat het beroep niet tijdig is ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Verder heeft de rechtbank de korpschef veroordeeld tot het betalen aan appellante van een schadevergoeding tot een bedrag van
€ 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 25 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 256,-.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de korpschef ten onrechte niet heeft veroordeeld in de aan het toegewezen verzoek om schadevergoeding gerelateerde proceskosten van appellante. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:260) wordt in het geval van toewijzing van een verzoek om toekenning van een schadevergoeding ten laste van het bestuursorgaan vanwege overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM het bestuursorgaan - in beginsel - veroordeeld in de voor het verzoek om toekenning van een schadevergoeding gemaakte proceskosten. Dat is niet anders als het onderliggende beroep vanwege te late indiening niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 slaagt, dat aangevallen uitspraak 1 moet worden vernietigd voor zover de korpschef daarbij niet is veroordeeld in de aan het verzoek om schadevergoeding gerelateerde proceskosten van appellante en dat aangevallen uitspraak 1 voor het overige moet worden bevestigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de korpschef veroordelen in de aan het verzoek om schadevergoeding gerelateerde proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 262,50 (0,5 punt voor het opstellen van het verzoek).
Aangevallen uitspraak 2
4.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de korpschef het griffierecht dat appellante heeft betaald voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar aan appellante dient te vergoeden. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat de rechtbank de korpschef wel heeft veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit betoog slaagt niet. Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AJ6875) dat het griffierecht dat is betaald in het kader van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit “meelift” met het beroep tegen het reële besluit. Anders gezegd, als er geen aanleiding bestaat voor vergoeding van het griffierecht dat is betaald voor het beroep tegen het reële besluit, wordt er ook geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht dat is betaald voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.4.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat die uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat verder aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 262,50 (1 punt voor het opstellen van het hoger beroepschrift tegen aangevallen uitspraak 1, wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt aangevallen uitspraak 1 voor zover de korpschef daarbij niet is veroordeeld in de proceskosten van appellante;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellante in het beroep met nummer 18/3621 tot een bedrag van € 262,50;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor het overige;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 262,50.
  • bepaalt dat de korpschef het voor het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 betaalde griffierecht tot een bedrag van € 259,- aan appellante dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) P.W.J. Hospel