In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ambtenarenrechtelijk geschil tussen appellante, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank, waarin de korpschef niet werd veroordeeld in de proceskosten gerelateerd aan een verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft geoordeeld dat de korpschef wel degelijk in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat het griffierecht dat is betaald in het kader van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit 'meelift' met het beroep tegen het reële besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak 1 vernietigd voor zover de korpschef niet was veroordeeld in de proceskosten en heeft de korpschef veroordeeld tot betaling van € 262,50 aan proceskosten aan appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak 2 bevestigd, waarin het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot de vergoeding van griffierechten en proceskosten in ambtenarenrechtelijke geschillen.