ECLI:NL:CRVB:2020:1755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de woonstatus van appellant in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 12 augustus 2011 ingeschreven stond op een bepaald adres, ontving vanaf 1 januari 2012 studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Echter, na een controle op 22 januari 2018 door twee controleurs in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat appellant niet woonachtig was op het adres waar hij ingeschreven stond. De minister herzag daarop de studiefinanciering van appellant en vorderde een bedrag van € 14.668,16 terug.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht. In hoger beroep herhaalt appellant grotendeels de argumenten die hij eerder heeft aangevoerd, maar de Raad oordeelt dat deze herhalingen niet voldoende zijn om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad onderschrijft de motivering van de rechtbank en voegt hieraan toe dat er tijdens het huisbezoek nauwelijks persoonlijke spullen van appellant zijn aangetroffen, wat de conclusie van de minister ondersteunt dat appellant niet op het BRP-adres woonde. De verklaringen van de hoofdbewoners bieden onvoldoende tegenwicht aan de feitelijke constateringen die tijdens het huisbezoek zijn gedaan.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Daman.