ECLI:NL:CRVB:2020:1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
19/961 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die na een bedrijfsongeval ziek was geworden, had zijn ZW-uitkering aangevochten. Het Uwv had vastgesteld dat hij, na een medisch onderzoek, in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en had zijn uitkering per 14 juli 2017 beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn psychische klachten niet voldoende waren onderzocht. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 961 ZW

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 januari 2019, 18/1931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Y. Ben-Saddek-El Hamri, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker onderhoud schepen voor 40 uur per week. Op 14 augustus 2015 heeft hij zich, na een bedrijfsongeval, ziek gemeld. Op
5 oktober 2015 is hij ziek uit dienst gegaan. Het Uwv heeft appellant hierna in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar heeft een arts appellant op 22 mei 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 72,19% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juni 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 juli 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld. Naar aanleiding van wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft het Uwv twee functies laten vervallen, deze vervangen door reservefuncties en berekend dat appellant nog 68,4% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank heeft de resterende functies geschikt geacht voor appellant. De rechtbank heeft gelet op deze gang van zaken het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt en het Uwv veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.024,-.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat geen nader onderzoek is verricht naar met name zijn psychische klachten. Appellant heeft voorts aangevoerd dat arbeidsongeschiktheid, zowel als gevolg van zijn lichamelijke als zijn psychische klachten, voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Appellant heeft aangekondigd ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken van zijn behandelaars te zullen overleggen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Appellant bedoelt kennelijk te betogen dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten, nu het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en zowel zijn psychische als zijn lichamelijke beperkingen heeft onderschat. Wat appellant over het medisch onderzoek door het Uwv heeft aangevoerd vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Ondanks dat appellant in de gronden van zijn hoger beroep heeft aangekondigd ter onderbouwing van zijn standpunt medische stukken van zijn behandelaars te zullen overleggen heeft appellant dit niet gedaan.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant is door de primaire arts onderzocht en deze heeft kennis genomen van de op dat moment in het dossier aanwezige stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en kennis genomen van de in bezwaar door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector. Er zijn geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de artsen van het Uwv niet de beschikking hadden over de informatie die nodig was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De enkele stelling van appellant dat zij nader onderzoek hadden moeten doen naar met name zijn psyche is daartoe onvoldoende. De informatie van
I-psy waarover de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking had, bestreek de gehele behandelperiode van appellant bij die instelling en de psychische klachten van appellant zijn mede aan de hand van de informatie van I-psy tijdens de hoorzitting besproken. Wat betreft zijn lichamelijke klachten heeft appellant in het geheel niet aangeduid waaraan het volgens hem ontbrak.
4.4.
Evenmin als de rechtbank wordt aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals die door het Uwv is vastgesteld. Zoals in 4.2 al overwogen, heeft appellant ondanks een aankondiging dit te zullen doen, in hoger beroep geen medische stukken overgelegd.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D.S. Barthel