ECLI:NL:CRVB:2020:1710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
19/377 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte betaalde ZW-uitkering zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een ten onrechte betaalde Ziektewet (ZW) uitkering aan de erven van [naam A]. [naam A] had zich op 24 juli 2017 ziek gemeld terwijl hij een Werkloosheidsuitkering (WW) ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem op 2 november 2017 een voorschot uitkering toe, maar concludeerde later dat hij niet recht had op deze uitkering en vorderde € 3.172,05 terug. Na het overlijden van [naam A] op 6 maart 2018 maakten zijn erven bezwaar tegen de terugvordering, stellende dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van het overlijden en de financiële situatie van de weduwe. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de erven ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren. De Raad concludeerde dat de door de erven aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen konden worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat er geen bewijs was dat de terugvordering de lichamelijke en psychische klachten van de weduwe veroorzaakte en dat er een afbetalingsregeling was getroffen met het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 377 ZW

Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 4 december 2018, 18/2374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [naam A] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. D.W.M. van Erp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft via videobellenplaatsgevonden op 14 juli 2020. Voor appellanten is [naam weduwe van A] (weduwe) verschenen, bijgestaan door mr. Van Erp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanuit de situatie dat hij een Werkloosheidsuitkering (WW) ontving, heeft [naam A] ( [A] ) zich op 24 juli 2017 ziek gemeld. Bij besluit van 2 november 2017 heeft het Uwv hem per 23 oktober 2017 een voorschot uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. [A] heeft op 7 november 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft hem met ingang van 24 juli 2017 geschikt geacht voor zijn maatstaf arbeid, te weten een van de eerder geselecteerde functies van productiemedewerker textiel (geen kleding), productiemedewerker en wikkelaar, alsmede samensteller electronische apparatuur. Bij besluit van 21 december 2017 is aan [A] de beslissing van de verzekeringsarts bekendgemaakt. [A] heeft tegen het besluit van 21 december 2017 geen bezwaar gemaakt waardoor deze beslissing in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Bij besluit van 10 januari 2018 heeft het Uwv van [A] over de periode van 23 oktober 2017 tot en met 24 december 2017 € 3.172,05 aan ten onrechte betaalde ZW-uitkering teruggevorderd. Bij besluit van 29 januari 2018 is de WW-uitkering van [A] per 23 oktober 2017 hervat tot en met 14 januari 2018 n bij besluit van 30 januari 2018 is die uitkering per 15 januari 2018 stopgezet.
1.3.
Tegen de terugvordering van de ten onrechte betaalde ZW-uitkering heeft [A] bezwaar gemaakt. [A] is ten tijde van de bezwaarfase op 6 maart 2018 overleden. In bezwaar hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat het Uwv van de terugvordering moet afzien, omdat sprake is van een incidenteel en uitzonderlijk geval, [A] overleden is, gelet op de beleidsregels van terugvordering moet worden afgezien en zijn weduwe door de terugvordering in een schrijnende situatie komt te verkeren. Bij besluit van 7 mei 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil is beperkt tot de vraag of het Uwv op grond van dringende redenen moet afzien van de terugvordering. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord, omdat naar haar oordeel onvoldoende is onderbouwd dat voor de weduwe sprake is van een (in medisch en financieel opzicht) onaanvaardbare situatie.
3.1.
Appellanten hebben in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de rechtbank ten onrechte het geschil heeft beperkt tot de terugvordering, omdat zij ter zitting van de rechtbank hebben betwist dat [A] de teruggevorderde uitkering daadwerkelijk heeft ontvangen. Daarnaast hebben appellanten gewezen op wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. Volgens appellanten is wel degelijk sprake van een financieel zwakke positie van de weduwe en kampt deze met een grote hoeveelheid lichamelijke en psychische klachten waardoor er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval en daarom uitzondering op de terugvordering gerechtvaardigd is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv verplicht het over de periode van 23 oktober 2017 tot en met 24 december 2017 € 3.172,05 aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van appellanten terug te vorderen. Tegen de berekening van dit bedrag hebben appellanten geen gronden aangevoerd. Het standpunt van appellanten dat de ZW-uitkering niet door [A] ontvangen is, is ter zitting van de Raad verlaten.
4.2.
Nu het Uwv gehouden is om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, heeft het Uwv geen ruimte om daarbij een individuele belangenafweging te maken, zoals door appellanten is bepleit. Alleen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. In de door appellanten aangevoerde omstandigheden zijn geen dringende redenen gelegen als hiervoor bedoeld.
4.3.
Uit het door appellanten ingebrachte journaal van de huisarts blijkt niet dat de terugvordering van de ZW-uitkering als oorzaak kan worden aangewezen voor de lichamelijke en psychische klachten van de weduwe. Volgens de huisarts bestaan er binnen het gezin spanningen als gevolg van het overlijden van [A] . Ten aanzien van de financiële situatie van de weduwe, is ter zitting gebleken dat naar aanleiding van het door haar ingestuurde formulier inkomens- en vermogensonderzoek het Uwv met haar een afbetalingsregeling heeft getroffen en dat zij aan het Uwv een zeker bedrag betaalt. Ook is gebleken dat de weduwe een uitkering op grond van de Algemene nabestaandewet ontvangt van € 932,- per maand.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan