ECLI:NL:CRVB:2020:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
19/2177 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van verdragsgerechtigden met betrekking tot buitenlandbijdrage en inschrijving bij bevoegde organen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 2007 in Frankrijk woont, ontving een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het CAK. Dit betekende dat hij recht had op zorg in Frankrijk ten laste van Nederland, maar ook dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van deze buitenlandbijdrage, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de keuze van de appellant om zich niet in te schrijven als ingezetene in Frankrijk en bij het bevoegde orgaan, de Caisse Primaire d’Assurance Maladie (CPAM), niet afdoet aan zijn wettelijke verplichting om de buitenlandbijdrage te betalen. De Raad stelde vast dat de appellant niet kon ontsnappen aan zijn bijdrageplicht door zich niet in te schrijven, en dat het niet ontvangen van zorg in Frankrijk niet betekende dat hij geen bijdrage verschuldigd was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19.2177 ZVW

Datum uitspraak: 31 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2019, 18/5027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Frankrijk (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf [datum] 2016 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Hij heeft een woning in Frankrijk en verblijft daar met regelmaat. In hoger beroep heeft hij verklaard dat hij sinds 2007 in Frankrijk woont.
1.2.
CAK heeft appellant bij besluit van 10 augustus 2017 op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 vanaf 8 augustus 2016 als verdragsgerechtigde aangemerkt, waardoor hij recht heeft op zorg in zijn woonland (Frankrijk) ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is appellant op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Bij besluit van 8 november 2017 heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 augustus 2017 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3.
CAK heeft bij besluit van 29 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juni 2018 (bestreden besluit), de buitenlandbijdrage voor de periode van [datum] 2016 tot en met 31 december 2016 vastgesteld op € 326,45. Hieraan heeft CAK ten grondslag gelegd dat appellant verdragsgerechtigd is en daarom een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Het is aan appellant om zich met een formulier E 121 te melden bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats, de Caisse Primaire d’Assurance Maladie (CPAM), om zijn recht op zorg ten koste van Nederland te kunnen effectueren. CAK heeft hem dit formulier toegestuurd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat met het onherroepelijk geworden besluit van 10 augustus 2017 vaststaat dat appellant verdragsgerechtigd is en een buitenlandbijdrage is verschuldigd. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft e.a. (ECLI:EU:C:2010:610) (arrest Van Delft) en de uitspraak van de Raad van 15 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1836) volgt dat sociaal verzekerden zich niet kunnen onttrekken aan de verdragsgerechtigdheid en de bijdrageplicht door zich niet in te schrijven bij het bevoegde orgaan van het woonland. Dat appellant heeft verzuimd zich in het schrijven bij de CPAM, ontslaat hem daarom niet van zijn verplichting om een buitenlandbijdrage te betalen. Niet is gebleken dat inschrijving onmogelijk is. Dat appellant zich als gevolg van het niet inschrijven bij de CPAM geconfronteerd ziet met dubbele zorgkosten, komt voor zijn rekening en risico.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds 2007 in Frankrijk woont, zich daar niet als ingezetene wenst in te schrijven en dat hij zich daarom niet kan inschrijven bij de CPAM en geen recht heeft op vergoeding van zorgkosten door Frankrijk. Hij stelt dat CAK hem te kennen heeft gegeven dat indien hij niet is ingeschreven bij de CPAM, hij niet ten laste van Nederland is verzekerd en de buitenlandbijdrage dan komt te vervallen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de onder 1.1 beschreven omstandigheden valt appellant onder de werkingssfeer van de bepalingen van artikel 24 van Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004). De rechtbank heeft met juistheid en onder verwijzing naar de aangehaalde uitspraken geoordeeld dat de keuze van een verdragsgerechtigde om zich niet in te schrijven als ingezetene van de woonstaat en zich niet in te schrijven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats, niet afdoet aan de wettelijke verplichting de buitenlandbijdrage te betalen aan het bevoegde orgaan van de lidstaat die het risico draagt voor betalingen op grond van de bepalingen van Vo 883/2004. De omstandigheid dat de verzekerde de betrokken verstrekkingen in de woonstaat niet effectief ontvangt, doet niet af aan het bestaan van het recht op verstrekkingen en de daar tegenover staande verplichting van de verdragsgerechtigde de bijdrage te betalen als tegenprestatie voor het genoemde risico.
4.2.
Anders dan appellant stelt, staat in de brieven van CAK waarnaar hij in dit verband verwijst – zoals de brief van 14 maart 2018 – niet dat de buitenlandbijdrage komt te vervallen als hij niet is ingeschreven bij de CPAM. CAK heeft appellant enkel te kennen gegeven dat de buitenlandbijdrage komt te vervallen als uit informatie bij de CPAM, dan wel uit feitelijke omstandigheden blijkt dat appellant de buitenlandbijdrage niet verschuldigd is. Hiervan is echter niet gebleken.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E. Diele