ECLI:NL:CRVB:2020:1676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
18/2065 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens niet-ingezeten status op achttiende verjaardag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de appellant op de dag dat hij achttien jaar werd, niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant, geboren op Curaçao, stelde dat hij op zijn achttiende verjaardag in Nederland woonde, maar kon dit niet objectief onderbouwen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap, aangezien hij op zijn achttiende verjaardag nog in Curaçao woonde en pas na deze datum uitgeschreven werd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. Wel werd erkend dat het Uwv de appellant niet had gehoord in de bezwaarprocedure, maar dit gebrek leidde niet tot een andere uitkomst. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen, en het griffierecht van € 172,- moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken in cassatie gaan.

Uitspraak

18.2065 WAJONG

Datum uitspraak: 30 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 maart 2018, 17/4752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 juli 2020 plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pot. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [geboortedag] 1982 te Curaçao, heeft met een op 14 juni 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 18 juli 2017 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op zijn achttiende verjaardag, [geboortedag] 2000, niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde. Bij besluit van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de grond dat het op de weg van het Uwv had gelegen appellant te horen, zodat hij had kunnen toelichten dat hij op zijn achttiende wel in Nederland woonde, niet slaagt, omdat appellant in zijn bezwaarschrift geen nadere onderbouwing heeft gegeven om zijn stelling een begin van aannemelijkheid te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van appellant geen aanleiding geeft aan te nemen dat hij op zijn achttiende verjaardag in Nederland woonde. Daarnaast kan appellant volgens de rechtbank ook op grond van de hardheidsclausule van artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (de hardheidsclausule) niet als ingezetene aangemerkt worden, omdat appellant niet valt onder de reikwijdte van dit besluit.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv hem, door het overslaan van een hoorzitting, geen gelegenheid heeft gegeven zijn standpunt naar voren te brengen en eventuele stukken te overleggen om zijn eerdere verblijf in Nederland aannemelijk te maken. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet dat het beroep op de hardheidsclausule voldoende is onderzocht. Appellant heeft naar zijn mening in beroep aannemelijk gemaakt dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd in Nederland was, omdat uit het in beroep overgelegde uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van Curaçao blijkt dat hij [in] 2000, vijf dagen na zijn achttiende verjaardag, is uitgeschreven. Appellant heeft gesteld dat het heel goed zou kunnen dat hij zich niet meteen bij aankomst heeft laten inschrijven bij een gemeente, bijvoorbeeld omdat zijn huisvestingssituatie nog niet duidelijk was. Appellant heeft er op gewezen dat het Uwv ter zitting van de rechtbank heeft meegedeeld dat niet alleen op basis van bewijsstukken tot volledig bewijs van zijn stelling kan worden gekomen, maar dat de stelling ook anderszins aannemelijk gemaakt kan worden, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het Uwv had appellant tijdens een hoorzitting dan ook de gelegenheid moeten bieden zijn stelling aannemelijk te maken en duidelijk te maken van welke omstandigheden dat afhangt en welke informatie daarvoor nodig is. Appellant valt naar zijn mening onder de hardheidsclausule, gezien zijn omstandigheden en zijn beperkte vermogens. Het weigeren van een Wajong-uitkering brengt volgens appellant een onredelijk groot nadeel met zich mee dat zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft uiteengezet dat appellant in bezwaar de gelegenheid had moeten worden geboden zijn stellingen nader toe te lichten bij een hoorzitting. Het Uwv heeft verzocht de schending van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong, is ingezetene in de zin van de wet de natuurlijke persoon die in Nederland woont.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant op de dag dat hij achttien jaar oud werd
([geboortedag] 2000) als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd.
4.3.
Waar iemand woont wordt naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval beoordeeld. Op grond van vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908), komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.4.
Appellant heeft uiteengezet dat hij tot korte tijd voor zijn achttiende in Curaçao heeft gewoond en in die tijd wel eens voor vakantie in Nederland is geweest. Voor zijn achttiende verjaardag heeft hij een ticket naar Nederland gekregen. Zijn intentie was te verhuizen naar Nederland. Volgens appellant is hij al voor zijn achttiende verjaardag vertrokken om bij zijn vader te gaan wonen. Het betoog van appellant dat hij daarom op zijn achttiende als ingezetene van Nederland is aan te merken slaagt niet. De stelling van appellant dat hij al eerder dan op [geboortedag] 2000 van Curaçao naar Nederland is gekomen is onvoldoende om dat aan te nemen. Appellant kan deze stelling, zoals hij ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, niet met objectieve stukken onderbouwen en heeft daarnaast verklaard niet meer te weten op welke datum hij naar Nederland is gekomen. Van belang is verder dat uit afschriften van de basisadministratie persoonsgegevens van Curaçao blijkt dat appellant op 17 mei 2000 (en dus na zijn achttiende verjaardag) is uitgeschreven in Curaçao. Op grond van de verder beschikbare feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat appellant op [geboortedag] 2000 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en als ingezetene kon worden aangemerkt. Vast staat dat appellant vanaf zijn geboorte jarenlang in Curaçao heeft gewoond. Zijn (sociale) leven heeft zich voornamelijk daar afgespeeld, tot zijn vertrek naar Nederland. Appellant beschikte niet zelf over een woning in Nederland. De verklaring van appellant dat hij al voor zijn achttiende verjaardag de bedoeling had naar Nederland te komen om er definitief te blijven leidt niet tot een ander oordeel, omdat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen. Van belang is welke objectief controleerbare bindingen de betrokkene heeft met Nederland, zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 3 maart 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:877) en 12 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:652).
4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de hardheidsclausule niet van toepassing is bij de beoordeling van de Wajong-aanvraag, gelet op artikel 2 van het Besluit uitbreiding en beperking ingezetenen Wajong.
4.6.
Voor zover appellant een beroep heeft willen doen op de in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule slaagt dit niet. Dit artikellid kan blijkens de wetsgeschiedenis alleen een rol spelen in situaties waarin, bij toepassing van het eerste lid van het artikel, het niet of te laat doen van een aanvraag tot kennelijke hardheid zou leiden (memorie van toelichting, TK 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 96). Daarvan is in dit geval geen sprake. Het Uwv heeft immers geen toepassing gegeven aan het eerste lid van artikel 1a:11 van de Wajong 2015.
4.7.
Voor zover appellant een beroep heeft willen doen op het evenredigheidsbeginsel slaagt dat beroep ook niet. Het Uwv is niet gehouden om in weerwil van wettelijke bepalingen een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.8.
De grond dat het Uwv ten onrechte een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar van appellant achterwege heeft gelaten, slaagt wel. Zoals door het Uwv is erkend, heeft het Uwv niet van het horen kunnen afzien op een van de gronden genoemd in artikel 7:3 van de Awb. Het Uwv had appellant dan ook op grond van artikel 7:2 van de Awb in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord. Het Uwv heeft dat niet gedaan. De schending van dit voorschrift wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. In beroep en in hoger beroep heeft appellant alsnog voldoende de gelegenheid gehad zijn standpunt toe te lichten en omstandigheden aan te voeren. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit zal daarom in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van de gronden.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de Wajong-aanvraag van appellant.
4.10.
Uit wat is overwogen onder 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt met verbetering van gronden bevestigd.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.050,- in hoger beroep, in totaal € 2.100,-. Tevens bestaat er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in beroep (€ 46,-) en hoger beroep (€ 126,-) betaalde griffierecht van in totaal € 172,- aan appellant vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,-
aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E. Diele
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.