Uitspraak
19.3952 WMO15, 19/4051 WMO15
[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een alleenstaande moeder, en haar minderjarige kinderen tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), nadat het college haar en haar kinderen onderdak had geboden in de crisisopvang. Het college had echter geweigerd om haar meerderjarige kind tot de opvang toe te laten en had de aanvraag voor een maatwerkvoorziening afgewezen, omdat appellante volgens hen voldoende zelfredzaam was. De rechtbank Amsterdam had de beroepen van appellanten tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht had geoordeeld dat appellante in staat was om zelf in onderdak voor haar en haar gezin te voorzien. De Raad oordeelde dat de Wmo 2015 niet bedoeld is om oplossingen te bieden voor het niet kunnen vinden van een woning, maar om ondersteuning te bieden aan mensen die niet in staat zijn om zich te handhaven in de samenleving. De Raad heeft vastgesteld dat appellante rechtmatig verblijf had en een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, waarmee zij geacht werd in haar noodzakelijke kosten te kunnen voorzien. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante tijdens een gesprek met de GGD had verklaard goed zelfstandig te kunnen wonen.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellante, waaronder het betoog dat het college onvoldoende onderzoek had verricht, verworpen. De Raad concludeerde dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat appellante niet kon aantonen dat zij niet in staat was om zelf onderdak te vinden. De hoger beroepen zijn dan ook niet geslaagd en de aangevallen uitspraak is bevestigd.