ECLI:NL:CRVB:2020:1642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich op 18 augustus 2015 ziek gemeld met klachten aan haar linkerschouder en een gebroken vinger. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 17 september 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen in andere functies. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De verzekeringsartsen hebben zowel psychisch als lichamelijk onderzoek gedaan en de relevante dossiergegevens bestudeerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts de klachten van appellante niet had onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juist beeld gaf van haar beperkingen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten waren toegenomen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende hadden onderbouwd dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de geselecteerde functies, waaronder de functie van productiemedewerker.
De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de lichamelijke en psychische beperkingen van appellante door het Uwv zijn onderschat. De bevindingen van de verzekeringsartsen waren overtuigend en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen wordt daarmee bevestigd.