ECLI:NL:CRVB:2020:1625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugkomen van besluit kostendelersnorm en nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om een verzoek van appellant om terug te komen van een besluit waarbij de kostendelersnorm is toegepast met ingang van 1 juli 2015. Appellant ontvangt sinds 16 augustus 2010 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 5 februari 2015 besloten om de bijstand van appellant te verlagen, omdat hij een inwonend kind heeft van 21 jaar dat niet schoolgaand is. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In 2016 verzocht appellant om herziening van de bijstand, omdat zijn dochter in maart 2014 naar Turkije is geëmigreerd. Het college heeft de kostendelersnorm niet langer toegepast met ingang van 5 maart 2016, maar appellant maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van de herziening. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gegevens van de sociale zekerheidsinstelling in Turkije als nieuwe feiten moeten worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellant zijn standpunt over de woonomstandigheden van zijn dochter eerder had kunnen aanvoeren in de bezwaarprocedure. De Raad concludeert dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en dat het college het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.