ECLI:NL:CRVB:2020:1604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na hersenletsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als floormanager in een zwembad werkte, heeft zich in 2011 ziek gemeld na een ongeval met traumatisch hersenletsel. Na een eerdere afwijzing van zijn WIA-aanvraag in 2013, heeft hij in 2017 opnieuw een aanvraag ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn gezien zijn beperkte concentratievermogen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, die hebben vastgesteld dat appellant geschikt is voor de geselecteerde functies, ondanks zijn beperkingen. De Raad oordeelt dat er geen medische noodzaak is voor een urenbeperking en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 23 juli 2020, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigt en geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.