Uitspraak
19.5360 AW
26 november 2019, 19/1960 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5.2. Voor zover appellant van opvatting is dat hij de facto al een vaste aanstelling had, deelt de Raad deze opvatting niet. Voor een vaste aanstelling volgend op een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef is ingevolge artikel 2.4.1, derde lid, van de Cao umc een besluit vereist. Zo’n besluit is er niet. Appellant maakt evenmin aanspraak op een vaste aanstelling op grond van artikel 2.4.5 van de Cao umc (Keten van opvolgende dienstverbanden), nu een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef buiten beschouwing blijft bij de bepaling van de duur van de keten en het aantal tijdelijke dienstverbanden.
13 december 2018 ten onrechte heeft geweigerd het dienstverband voort te zetten. Volgens appellant heeft de raad van bestuur zich onvoldoende gekweten van de op hem rustende inspanningsverplichting om doeltreffende aanpassingen te verrichten en de samenwerkingsproblemen adequaat te begeleiden en op te lossen. Volgens appellant heeft de raad van bestuur geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar zijn klachten ten aanzien van het door hem als intimiderend ervaren gedrag van een medewerkster en onvoldoende gedaan om de als gevolg daarvan ontstane arbeidsongeschiktheid van appellant op te heffen.