ECLI:NL:CRVB:2020:159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonsanctie opgelegd aan een werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer. De werknemer, die sinds 2015 uitgevallen was door gezondheidsproblemen, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had de werkgever een loonsanctie opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen niet adequaat waren. De rechtbank Overijssel had het beroep van de werkgever tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de werkgever niet voldoende had gedaan om de werknemer te re-integreren. De werkgever had zich gebaseerd op een onjuiste inschatting van de belastbaarheid van de werknemer, wat leidde tot een verkeerde uitvoering van de re-integratie. De Raad benadrukte dat de werkgever na de afwijzing van de WIA-aanvraag met verkorte wachttijd in overleg had moeten treden met de bedrijfsarts en de werknemer om een plan op te stellen voor de re-integratie.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat er geen deugdelijke grond was voor de tekortkomingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en correcte uitvoering van re-integratieverplichtingen door werkgevers, vooral in het kader van de Wet WIA.