Uitspraak
1 mei 2019, 18/4686 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van betrokkene door de staatssecretaris van Defensie. Betrokkene, een voormalig burgerambtenaar, ontving vanaf 1 oktober 2010 wachtgeld op basis van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. In augustus 2017 ontving hij een vordering van € 9.128,40 wegens te veel ontvangen wachtgeld, wat leidde tot een bezwaar dat door de staatssecretaris als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de e-mail van betrokkene van 19 september 2017 als tijdig bezwaar moest worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om het te veel betaalde wachtgeld over de periode van januari 2014 tot en met juli 2015 terug te vorderen, maar wel over de periode van augustus 2015 tot en met juli 2017. De Raad benadrukte dat de staatssecretaris voldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de vordering was ontstaan en dat de terugvordering binnen de wettelijke termijn was gedaan. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 17 juli 2018 werd ongegrond verklaard.