ECLI:NL:CRVB:2020:1579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
18/5978 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerder besluit inzake Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, geboren in 1998, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat appellant arbeidsvermogen heeft. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden.

Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hadden geconcludeerd dat hij arbeidsvermogen heeft. Hij stelde dat zijn aanvraag niet overeenkomstig het Compendium Participatiewet was beoordeeld en dat de beoordeling was gebaseerd op de verwachting dat zijn aandoeningen in de loop naar volwassenheid zouden verbeteren. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische situatie van appellant sinds zijn achttiende jaar niet was gewijzigd en dat de eerdere beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

18.5978 WAJONG

Datum uitspraak: 22 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2018, LEE 18/312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1998, heeft met een door het Uwv op 2 november 2016 ontvangen formulier een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant een ernstige vorm van ADHD heeft bij een lichtelijke verstandelijke beperking. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 2 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen omdat hij arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Op 28 augustus 2017 heeft appellant opnieuw verzocht hem een Wajong-uitkering toe te kennen. Daarbij is vermeld dat appellant inmiddels van school is en dagbesteding volgt. Een verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er in de medische situatie van appellant geen wijziging is opgetreden. Bij besluit van 22 september 2017 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 2 januari 2017, omdat er geen nieuwe medische feiten en/of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de eerder genomen beslissing onjuist zou zijn.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 22 september 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en de conclusies inzichtelijk en deugdelijk zijn gemotiveerd. Van een schending van het beginsel van equality of arms is geen sprake, zodat er geen aanleiding is op dit punt een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft voorts het standpunt van het Uwv onderschreven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan teruggekomen zou moeten worden van het besluit van 2 januari 2017. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eveneens gevolgd in hun conclusie dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en hij ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de toegenomen arbeidsongeschiktheid kan via de Amber-toets evenmin leiden tot een aanspraak op Wajong-uitkering. Een terugkomen voor de toekomst is volgens de rechtbank ook niet aan de orde, omdat de gezondheidssituatie van appellant destijds voldoende zorgvuldig is onderzocht. Niet gebleken is dat deze onjuist is ingeschat en naar eigen zeggen sinds 2 januari 2017 ook niet is gewijzigd. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat hij arbeidsvermogen heeft en dat zijn aanvraag niet overeenkomstig het Compendium Participatiewet is beoordeeld. Daar komt bij dat de beoordeling mede is gebaseerd op de verwachting dat beide aandoeningen van appellant in de loop naar volwassenheid nog kunnen verbeteren. Uit het in beroep ingebrachte rapport van een psycholoog blijkt dat dit niet het geval is. Verzocht is om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op het verzoek van appellant om voor het verleden terug te komen van het besluit van 2 januari 2017 heeft het Uwv met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist. Bij een dergelijke afwijzing toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5155).
4.2.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat aan de aanvraag van 28 augustus 2017 geen nieuwe feiten of omstandigheden door appellant ten grondslag zijn gelegd. Dat bij appellant sprake is van een meer dan gebruikelijke begeleidingsbehoefte en een korte spanningsboog, zoals blijkt uit het in bezwaar overgelegde verslag van de dagbesteding locatie [locatie] , was bij de eerste aanvraag in november 2016 al bekend en is door het Uwv destijds meegewogen. Dit geldt evenzeer voor de noodzaak van directe aansturing, aanwijzingen geven, corrigeren en begrenzen, zoals die wordt beschreven in het in beroep overgelegde diagnostisch verslag van GZ-psycholoog Torenbeek van 25 januari 2018. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 2 januari 2017, voor zover die ziet op het verleden, evident onredelijk is.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar standpunt dat een situatie als bedoeld in artikel 1a, tweede lid, van de Wajong zich in dit geval niet voordoet, omdat de medische situatie van appellant sinds zijn achttiende jaar niet is gewijzigd.
4.4.
De rechtbank wordt ten slotte ook gevolgd in haar standpunt dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 2 januari 2017. Bij de beoordeling in november 2016 werd door de verzekeringsarts aangegeven dat appellant instructies kan begrijpen en uitvoeren, hetgeen hij op de dagbesteding ook liet zien. Als appellant gemotiveerd is voor een bezigheid kan hij zelfstandig op tijd komen en kan hij een uur met een taak bezig zijn. Wel moet appellant daar zelf het nut van inzien en is een begripvolle omgeving van belang. Hetgeen door appellant aan de aanvraag van 28 augustus 2017 ten grondslag is gelegd geeft geen aanleiding voor twijfel aan de destijds in november 2016 door het Uwv ingenomen standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uit het verslag van de dagbesteding afgeleid dat appellant zijn taak van hout zagen of kloven een uur achtereen en vier uur per dag kan volhouden. De structuur en aansturing in het werk kan appellant niet zelf volbrengen. Wanneer te lang dezelfde taak moet worden uitgevoerd verdwijnt de motivatie. Er dient begeleiding aanwezig te zijn die appellant bij de les houdt en corrigeert als hij afgeleid is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover terecht opgemerkt dat dit niet in de weg staat aan het aannemen van basale werknemersvaardigheden en het ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat er één begeleider nodig is op een groep van drie of vier personen om de werkzaamheden op de dagbesteding goed te laten verlopen. Hij heeft daarover terecht opgemerkt dat een dergelijke vorm van begeleiding arbeidsvermogen niet uitsluit en dat het functioneren van appellant binnen de dagbesteding in feite het eerder ingenomen standpunt bevestigt.
4.5.
Omdat er geen twijfel bestaat over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals door appellant verzocht.
4.6.
De vraag naar de verdere groei- ontwikkelmogelijkheden van appellant ziet op het aspect van de duurzaamheid, en kan – nu terecht is vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft –in dit verband onbeantwoord blijven.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier