ECLI:NL:CRVB:2020:1558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/703 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens volledige ongeschiktheid voor de vervulling van de functie door ziekte en de toepassing van artikel 3:49 van de Awb

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 april 1996 werkzaam was bij de gemeente Amstelveen, was per 30 december 2013 arbeidsongeschikt geraakt na een verkeersongeval. Het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen verleende appellant op 9 februari 2016 eervol ontslag op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Dit besluit werd in een later stadium door het college bevestigd, maar appellant ging hiertegen in beroep.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat het college niet in strijd had gehandeld met artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door in het bestreden besluit te volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften. Appellant stelde dat het college niet had voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv had vastgesteld dat het college aan deze verplichtingen had voldaan.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, aangezien het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De Raad benadrukte dat appellant zijn grieven over de re-integratie-inspanningen van het college eerder had moeten aanvoeren in een procedure tegen het besluit van het Uwv.

Uitspraak

19.703 AW

Datum uitspraak: 16 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 december 2018, 18/4081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Portegies, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellant was sinds 1 april 1996 werkzaam bij de gemeente Amstelveen, laatstelijk als [functie] bij het team [team] van de afdeling [afdeling] . Als gevolg van een verkeersongeval op 30 december 2013, waarbij zijn linker (onder)been is verbrijzeld, is hij per die datum uitgevallen voor zijn werkzaamheden.
2.2.
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het college vanwege het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen de verplichting opgelegd om het loon van appellant door te betalen tot 28 december 2016. Omdat het college alsnog aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan, heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting bij besluit van 1 december 2015 bekort tot en met 7 januari 2016.
2.3.
Bij besluit van 12 januari 2016 heeft het Uwv appellant per 8 januari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op volledige (100%) arbeidsongeschiktheid.
2.4.
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college met toepassing van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Amstelveen (ARA) appellant per 8 januari 2016 eervol ontslag verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte.
2.5.
Bij besluit van 9 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van
9 februari 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Op grond van artikel 3:49 van de Awb kan bij de motivering van een besluit worden volstaan met verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Daaraan is in het geval van appellant voldaan; het college mocht dus in het bestreden besluit volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (commissie). De rechtbank volgt appellant niet in zijn stelling dat het college niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen, omdat het Uwv heeft besloten dat het college aan alle re-integratieverplichtingen heeft voldaan en die beslissing in rechte vast staat. De rechtbank heeft verder overwogen dat aan alle voorwaarden van artikel 8:4 van de ARA is voldaan en dat het college daarom bevoegd was appellant met toepassing van deze bepaling ontslag te verlenen. Er is geen aanleiding te oordelen dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze ontslagbevoegdheid. Het college mocht appellant dan ook ontslaan. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit bestaat geen aanleiding voor een schadevergoeding.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 8:4 van de ARA bepaalt voor zover hier van belang:
2. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. (…).
3. Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.
4. Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
5.2.
Appellant heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat het college artikel 3:49 van de Awb heeft geschonden door in het bestreden besluit te volstaan met verwijzing naar het advies van de commissie. Deze grond treft geen doel. Zoals de rechtbank in overweging 6 van de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen kan bij de motivering van een besluit worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is gegeven. Dat appellant zich niet kan vinden in de motivering van het advies brengt op zichzelf niet mee dat het advies niet gemotiveerd is en dat het college niet met verwijzing naar het advies had mogen volstaan. Van strijd met artikel 3:49 van de Awb is dan ook geen sprake.
5.3.
Volgens appellant heeft de commissie ten onrechte overwogen dat hij niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen; het is juist het college geweest dat zich niet heeft gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen. Het college heeft acht maanden gewacht met het opstarten van het re-integratietraject en het plan voor re-integratie in het tweede spoor is nooit uitgevoerd. Het college had hem daarom niet mogen ontslaan, aldus appellant. Dit betoog slaagt niet. Weliswaar mag het college alleen dan gebruik maken van zijn bevoegdheid tot ontslag als hij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, maar aan die vraag kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in dit geval niet meer worden toegekomen vanwege het in rechte vaststaande besluit van het Uwv dat het college voldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2592) dat van het in rechte vaststaande besluit van het Uwv over de re-integratie-inspanningen moet worden uitgegaan en dat bij de beoordeling van het ontslagbesluit niet alsnog de juistheid van dit besluit moet worden getoetst. Appellant had zijn grieven over de re-integratie-inspanningen van het college dus naar voren moeten brengen in een procedure tegen het besluit van het Uwv van
1 december 2015 tot bekorting van de aan het college opgelegde loondoorbetalingsverplichting. Dit betekent dat, nu in het advies van de commissie is vermeld dat het Uwv heeft geoordeeld dat het college voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, dit advies op dit punt voldoende is gemotiveerd en het college in het bestreden besluit ook voor wat betreft dit aspect naar dit advies mocht verwijzen.
5.4.
Appellant heeft verder betoogd dat hij, anders dan de commissie heeft overwogen, een aanvulling van € 0,- aan arbeidsongeschiktheidspensioen op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en dat hij vanwege het ontbreken van een aanvulling in aanmerking moet komen voor een schadevergoeding. Ook dit betoog slaagt niet. Aanspraak op een aanvulling op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, op grond van
artikel 7:5, tweede lid, van de ARA of een andere bepaling, is een kwestie die buiten de omvang van dit geding valt. De Raad overweegt tot slot dat er ook anderszins geen aanleiding bestaat voor een schadevergoeding, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.
5.5.
Uit 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) P.W.J. Hospel