ECLI:NL:CRVB:2014:2592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
13-5302 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot arbeid door ziekte en re-integratieverplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, waarbij haar eervol ontslag werd verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Appellante, die sinds 28 juni 2010 als gevolg van psychische klachten uitgevallen was, had niet tijdig bezwaar aangetekend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waardoor deze in rechte onaantastbaar werden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestuur voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van artikel 12.10 van de CAO UMC is voldaan. De Raad bevestigt dat de werkgever de medewerker eervol ontslag kan verlenen indien de ongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd en herstel binnen zes maanden niet te verwachten is. De Raad concludeert dat appellante niet kan terugkomen op de conclusies van het Uwv, omdat zij niet tijdig rechtsmiddelen heeft aangewend. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5302 AW
Datum uitspraak: 31 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 15 augustus 2013, 13/2950 en 13/3000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. J. Nagtegaal, advocaat en opvolgend gemachtigde van
mr. El Ahmadi, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nagtegaal. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. de Koning en L.A. Bosman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 28 juni 2010 als gevolg van psychische klachten uitgevallen voor haar werk als medewerkster banqueting en afdelingssecretaresse. In het kader van de
re-integratieverplichting van het bestuur heeft A.A. Bos (Bos), bedrijfsarts, op 14 februari 2011 een Eerste Probleemanalyse opgesteld. Op 14 april 2011 hebben appellante en het bestuur het Plan van Aanpak WIA ondertekend. Op 3 juli 2011 hebben het bestuur en appellante de Eerstejaarsevaluatie van het Plan van Aanpak WIA ondertekend. Op verzoek van het bestuur heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij brief van
9 maart 2012, op basis van arbeidskundig onderzoek, gesteld dat, rekening houdende met de mogelijkheden en beperkingen van appellante, door het bestuur geen re-integratietraject kan worden opgesteld. Op 19 maart 2012 heeft Bos een Probleemanalyse, Actueel oordeel opgesteld en ondertekend. Op 27 maart 2012 heeft de werkgever de Eindevaluatie van het Plan van Aanpak WIA ondertekend. Appellante heeft dit plan op 3 april 2012 ondertekend en een aanvraag ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Bij besluit van 1 juni 2012 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 25 juni 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering verstrekt ingevolge de Wet WIA. Bij besluit van
25 september 2012 heeft het bestuur appellante met ingang van 1 januari 2013 volledig eervol ontslag verleend op grond van artikel 12.10 van de CAO Universitair Medische Centra (CAO UMC).
1.2. Bij besluit van 24 april 2013 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 september 2012 ongegrond verklaard. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. Partijen zijn het erover eens dat appellante 104 weken onafgebroken ziek is geweest en dat aansluitend niet binnen zes maanden herstel heeft plaatsgevonden. De beoordeling van de zorgvuldigheid van het herplaatsingsonderzoek wordt bepaald op basis van de conclusies van het Uwv in het kader van de WIA-beoordeling. Het Uwv hanteert daarvoor het Besluit beleidsregels beoordelingskader poortwachter. In die beleidsregels worden de re-integratieverplichtingen van de werkgever en werknemer beschreven. Onderdeel van de re-integratieverplichtingen is het herplaatsingsonderzoek. Deze worden vastgelegd in het re-integratieverslag. Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde, de werknemer, in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Met de toekenning van een WIA-uitkering geeft het Uwv een positieve beoordeling af over de re-integratie-inspanningen inclusief het daartoe behorende herplaatsingsonderzoek. Op basis van artikel 12.10, vijfde lid, van de CAO UMC is met de WIA-toekenning voldaan aan de vereisten van artikel 12.10, tweede lid, van de CAO UMC om ontslag wegens ziekte te verlenen.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 12.10, eerste lid, van de CAO UMC kan de werkgever de medewerker eervol ontslag verlenen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
4.2.
Artikel 12.10, tweede lid, van de CAO UMC luidt:
“Een ontslag als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend indien:
a de ongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd, en;
b herstel binnen een periode van zes maanden na deze 104 weken redelijkerwijs niet is te verwachten en;
c het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de medewerker binnen het gezagsbereik van de werkgever andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de medewerker geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.”
4.3.
Artikel 12.10, vijfde lid, van de CAO UMC luidt:
“Of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt bepaald op basis van de conclusies van UWV in het kader van de WIA-beoordeling.”
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat is voldaan aan het gestelde in artikel 12.10, eerste lid, onder a en onder b, van de CAO UMC. Het geschil spitst zich toe op de vraag of is voldaan aan de onder c van voornoemd artikellid gestelde voorwaarde voor ontslag.
4.5.
Naar aanleiding van de door appellante ingediende WIA-aanvraag heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2012 aan appellante meegedeeld:

Beslissing over verplichting loon door te betalenBij uw aanvraag voor een WIA-uitkering heeft u het re-integratieverslag meegestuurd. In dit verslag staat welke activiteiten u met uw werkgever heeft ondernomen om weer (gedeeltelijk) aan het werk te gaan. Wij hebben dit verslag beoordeeld. Volgens ons heeft uw werkgever voldoende gedaan aan uw re-integratie.”
4.6.
Gelet op artikel 12.10, vijfde lid, van de CAO UMC betekent het vorenstaande dat aan de in artikel 12.10, tweede lid, onder c, van de CAO UMC gestelde voorwaarde is voldaan.
4.7.
Appellante heeft in het bijzonder betoogd dat de rapportages en bevindingen opgesteld in het kader van haar re-integratie onjuist zijn en op ondeugdelijke wijze tot stand zijn gekomen, zodat het bestuur deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Ter onderbouwing van haar betoog heeft appellante gewezen op een aantal, haars inziens, prangende onjuistheden in de rapportages. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat een aantal rapportages niet binnen de daartoe geldende termijnen is opgemaakt. Dit betoog slaagt niet. Daarvoor is beslissend dat de tekst van het hier toepasselijke vijfde lid van artikel 12.10 van de CAO UMC geen ruimte biedt voor een toetsing - in het kader van de toepassing van het thans aan de orde zijnde ontslagbesluit - van de houdbaarheid in rechte van de conclusie van het Uwv in het kader van de WIA-beoordeling. De mogelijkheid daartoe was immers aanwezig indien appellante tijdig rechtsmiddelen had aangewend tegen die conclusies, die zijn neergelegd in het besluit van het Uwv van 1 juni 2012, zoals aangegeven in 4.5. Nu niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen dat besluit, is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Wat appellante tegen inhoud en wijze van totstandkoming van dat besluit heeft aangevoerd, is niet van dien aard dat het bestuur de conclusies van het Uwv niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn ontslagbesluit. Wat appellante overigens heeft aangevoerd, waaronder de niet met de CAO-tekst te verenigen stelling dat er in dit kader een onderscheid moet worden gemaakt tussen re-integratie-activiteiten en herplaatsingsactiviteiten, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
de griffer is buitenstaat te ondertekenen
JvC