Uitspraak
19.4189 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 18 oktober 2005 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), werd geconfronteerd met een opschorting van haar bijstandsverlening na een rechtmatigheidsonderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had appellante uitgenodigd voor een gesprek en verzocht om bepaalde documenten, maar appellante verscheen niet en overhandigde geen stukken. Dit leidde tot een besluit van het college om de bijstand met ingang van 1 augustus 2018 in te trekken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat het opschortingsbesluit op de juiste wijze was bezorgd. Appellante had geen rechtsmiddel aangewend tegen de opschorting, waardoor de Raad zich enkel kon buigen over de intrekking van de bijstand. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellante niet had voldaan aan de verzoeken om informatie binnen de gestelde termijn.
De Raad oordeelde verder dat de beroepsgronden van appellante, waaronder de stelling dat het college haar willekeurig had onderzocht, niet slaagden. De Raad bevestigde dat het college de bevoegdheid heeft om onderzoek te doen naar de juistheid van verstrekte gegevens en dat appellante geen recht had op bijstand zonder de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.